Voorbereiding toets 3 BKT

What do you need to study:
  1. Words unit 1
  2.  Present Simple
  3. Present Continuous
  4. Intensifiers
  5. Prepositions
  6. Comparisons
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

What do you need to study:
  1. Words unit 1
  2.  Present Simple
  3. Present Continuous
  4. Intensifiers
  5. Prepositions
  6. Comparisons

Slide 1 - Tekstslide

Present Simple
  • Simple: Feiten, regelmaat, vaak gebeurd:
  • I live in Amsterdam
  • I always go to work on Monday
  • I usually go to the gym two times a week

  • Vraagzin: Begint ALTIJD met do/does
  • Negatief: ALTIJD don't/doesn't voor het werkwoord

Slide 2 - Tekstslide

Present Continuous
  • Gebruik je als iets NU gebeurd
  • Altijd 2 woorden!! am/is/are + ww-ing
  • I am playing - she is listening - they are watching
  • Vraagzin: Am/is/are vooraan in de zin 
  • Negatief: NOT achter am/is/are toevoegen

Slide 3 - Tekstslide

(he/eat)........... rice every day?

Slide 4 - Open vraag

I ........ (work) at the moment.

Slide 5 - Open vraag

He
.............. (not/play) golf now.

Slide 6 - Open vraag

She .............
(not/go) to the cinema very often.

Slide 7 - Open vraag

Intensifiers & prepositions
  • Intensifiers: om een ander woord te versterken
  • Absolutely - seriously - really - extremely

  • Prepositions: om de plaats van iets aan te geven
  • above - under - between - near - next to

Slide 8 - Tekstslide

You have been too/very/to helpful.
A
too
B
very

Slide 9 - Quizvraag

This story is ...... scary for me.
A
perfectly
B
to
C
too
D
absolutely

Slide 10 - Quizvraag

There's an ocean ...... the Netherlands and the United Kingdom.
A
behind
B
between
C
under

Slide 11 - Quizvraag

The evil queen stood ........... the mirror as she was looking at herself.

Slide 12 - Open vraag

Comparisons

1 lettergreep: +er +est
 Eindigt het woord op -E? > +R +ST
Eindigt het woord op een klinker + medeklinker? (Big) > ………….VERDUBBEL! (Bigger – Biggest)
  Twee lettergrepen + Y? (PRETTY) > -ier – iest
   Drie of meer lettergrepen? > More & Most
Voorbeelden:
1 lettergreep: cool – cooler- coolest
 eindigt op –e: nice – nicer – nicest
 eindigt op klinker & medeklinker: big- bigger- biggest
 twee lettergrepen + y: pretty – prettier – prettiest
 drie of meer lettergrepen: difficult – more difficult – most difficult


Slide 13 - Tekstslide

Comparisons
 Als het een vergelijking is: She is taller than him.
Vergeet niet THAN toe te voegen!
Uitzonderingen:
Bad – worse – worst
 far – further – furthest
 good – better –best
 little – less - least

Slide 14 - Tekstslide

My sister thinks she's ......... (intelligent) me.

Slide 15 - Open vraag

This is ............ (little) expensive item I own.

Slide 16 - Open vraag

That is the ....... (bad) movie I've seen.

Slide 17 - Open vraag

I think she is ......... (funny) you.

Slide 18 - Open vraag