1A - P2 - Week 3 - les 7 - Fictie H6.2 en 6.3 + 4.1

H3 - P1 - week 8 - les 2 - grammatica verwerken
Welkom
Nederlands
Mevrouw Takken
Aanwezig op: dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

H3 - P1 - week 8 - les 2 - grammatica verwerken
Welkom
Nederlands
Mevrouw Takken
Aanwezig op: dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag

Slide 1 - Tekstslide

- Welkom
- Stillezen
- H6 - 6.3 - tijd in een verhaal - bespreken
- H4.1 - Grammatica

Doel:
- Je geeft aan of je een verhaal wel of niet spannend vindt en waarom je dat vindt.
- Je kunt aangeven wanneer een verhaal zich afspeelt en waaraan je dat kunt zien
- Je benoemt hoe belangrijk de tijd waarin het verhaal zich afspeelt is.
- Je kunt aangeven hoeveel tijd er in een verhaal / fragment verstreken is.
- Je herkent en benoemt verschillende soorten werkwoorden
- Je benoemt de persoonsvorm, het onderwerp en het werkwoordelijk gezegde in zinnen. 

Wat gaan we doen vandaag:

Slide 2 - Tekstslide

Planning en literatuuropdracht
Periode 2:

Slide 3 - Tekstslide

Stillezen
timer
15:00

Slide 4 - Tekstslide

- Je kunt aangeven waarom je iets (niet) spannend vindt

- Je kunt aangeven hoe je weet in welke tijd een verhaal zich afspeelt

- Je kunt aangeven hoe je weet wat de vertelde tijd in een verhaal is

Spannende tijden - theorie

Slide 5 - Tekstslide

Figuurlijk taalgebruik

- Hij voelde Tommy's hart woest tegen zijn smalle ribbenkast bonken. Zijn eigen hart leek juist stil te staan, een zwart gat waarin alle zuurstof uit zijn borstkas verdween. (regel 15-16)

- De stilte spoelde als een ijskoude golf over hen heen en bevroor de tijd. (regel 90)
Krimpkampen

Slide 6 - Tekstslide

Hoe weet je in elke tijd een verhaal zich afspeelt?

Bespreek met je buurman/buurvrouw: 
- kijk eens naar je eigen boek. Wanneer speelt dat zich af en hoe weet je dat?
- Zou jou boek zich ook in een andere tijd kunnen afspelen? (denk je)
- Waarom wel of waarom niet?
Tijd in verhalen

Slide 7 - Tekstslide

- Verhalen in categorie indelen
- uitleggen wat je van een verhaal vindt
- Inleven en bedenken hoe het verder zou kunnen gaan
- Samenvatten
- Manieren van spanning beschrijven in een verhaal



- Bespreken aantal opdrachten - de rest heb je zelf al gekeken. (toch?)
Tijd in verhalen H6.3

Slide 8 - Tekstslide

Welke werkwoorden staan er in deze tekst?
4.1 Grammatica

Slide 9 - Tekstslide

Tijd in verhalen

Slide 10 - Tekstslide


Schrijf alle werkwoorden op uit de tekst

Slide 11 - Open vraag

Zet de werkwoorden in de juiste categorie
Persoonsvorm
Hele werkwoord
Voltooid deelwoord
1. is
2. uitgerukt
3. zat
4. hadden
5. gebeld
6. klommen
7. richtten
8. was
9. kunnen
10.  lachen

Slide 12 - Sleepvraag

Persoonsvorm (pv)
Deze vorm zit in elke zin. Het werkwoord verandert mee als je de zin in een ander tijd of een andere hoeveelheid zet (start van zinsontleding).

Infinitief (inf = hele werkwoord)
Is altijd een tweede (of derde, vierde etc. werkwoord). Het hele werkwoord

Voltooid deelwoord (VD)
De vorm van een werkwoord waarbij altijd een vorm van hebben, zijn of worden bijstaat. Vaak met ge- be- of ver-. 
4.1 Grammatica - werkwoorden

Slide 13 - Tekstslide

Persoonsvorm (pv)
Deze vorm zit in elke zin. Het werkwoord verandert mee als je de zin in een ander tijd of een andere hoeveelheid zet (start van zinsontleding). Staat in een meedelende zin altijd op de tweede plek

Infinitief (inf = hele werkwoord)
Is altijd een tweede (of derde, vierde etc. werkwoord). Het hele werkwoord

Voltooid deelwoord (VD)
De vorm van een werkwoord waarbij altijd een vorm van hebben, zijn of worden bijstaat. Vaak met ge- be- of ver-. 
4.1 Grammatica - werkwoorden

Slide 14 - Tekstslide


Maak drie zinnen met het werkwoord lopen:
zin 1: lopen is de persoonsvorm
zin 2: lopen is het infinitief (hele werkwoord)
zin 3: lopen is het voltooid deelwoord

Slide 15 - Open vraag

Iemand / doet iets / ergens mee/  voor iemand / op een bepaalde plek / op een bepaalde tijd/ op een bepaalde manier. 

De docent /legt /de toetsen / voor de leerlingen / klaar/ in het lokaal

iemand = de docent
doen = klaarleggen
ergens mee = de toetsen
voor wie = voor de leerlingen
waar = in het lokaal
4.1 Grammatica - zinsdelen

Slide 16 - Tekstslide

Persoonsvorm (pv)
Deze vorm zit in elke zin. Het werkwoord verandert mee als je de zin in een ander tijd of een andere hoeveelheid zet (start van zinsontleding).

Hoe vind je hem?
- tijdproef en getalproef

Tijdproef: zet de zin in een andere tijd - pv verandert
Ik loop op straat - ik liep op straat

Getalproef: verander de hoeveelheid waar de zin over gaat - pv verandert
ik loop op straat - wij lopen op straat


4.1 Grammatica - Persoonsvorm

Slide 17 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin
Het 'doen' in de zin 

De docent /legt /de toetsen / voor de leerlingen / klaar/ in het lokaal

iemand = de docent
doen = klaarleggen
ergens mee (wat) = de toetsen
voor wie = voor de leerlingen
waar = in het lokaal


4.1 Grammatica - werkwoordelijk gezegde

Slide 18 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin
Het 'doen' in de zin 

De docent /hoop /de toetsen / voor de leerlingen / nagekeken / te hebben

iemand = de docent
doen = hoopt nagekeken te hebben
ergens mee (wat) = de toetsen



4.1 Grammatica - werkwoordelijk gezegde

Slide 19 - Tekstslide

De iemand/ iets die iets in de zin doet

De docent /legt /de toetsen / voor de leerlingen / klaar/ in het lokaal

iemand = de docent
doen = klaarleggen
ergens mee (wat) = de toetsen
voor wie = voor de leerlingen
waar = in het lokaal

Wie/ wat + persoonsvorm = onderwerp

4.1 Grammatica - Onderwerp

Slide 20 - Tekstslide

H4.1  - Taalverzorging 2 - grammatica

Wat ga je maken:
- Onderdeel B (vanaf opdracht 4), C, D en E 

Wanneer maak je dit:
- Deze les, anders huiswerk donderdag


Hoe:
Zelf aan de slag of gedeelte met docent meedoen


Aan de slag:

Slide 21 - Tekstslide