H1, over taal , hv1q, oefening woorden (sleepvraag) 03-10-19

Welkom
Pak alvast je leesboek, boek, schrift en pen, dan kunnen we snel beginnen. 
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Pak alvast je leesboek, boek, schrift en pen, dan kunnen we snel beginnen. 

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
8.35 - 8.40  Lezen in leesboek
8.40 - 8.50 Wat weet je nog?
8.50 - 9.10 Zelfstandig werken 
9.10 - 9.20 Briefjes





Slide 2 - Tekstslide

Tien minuten lezen, in stilte.

Slide 3 - Tekstslide

Aanduiden
Illustreren

Observeren

Gelden

Bepalen

Toelichten
duidelijk maken

goed bekijken
laten zien
van toepassing zijn
vaststellen
uitleg geven

Slide 4 - Sleepvraag

Zelfstandig werken
Wat? Maken opdracht 35 en 36 blz. 30
Hoe? Je mag zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw
Tijd? Je hebt hier tot het einde van de les de tijd voor
Hulp? Vraag je buurman/buurvrouw. Steek anders je hand omhoog, dan kom ik bij je.
Klaar? Maak opdracht 37 of ga lezen in je leesboek. 



*hulpmiddel --> woordenboek. Je mag op je telefoon www.vandale.nl gebruiken om woorden op te zoeken. Zie ik dat je iets anders doet? Dan neem ik je telefoon in. 

timer
10:00

Slide 5 - Tekstslide

Woordenschat
In opdrachten of toetsen komen vaak instructiewoorden voor. Het is belangrijk dat je weet wat deze woorden betekenen zodat je sneller weet wat er van je verwacht wordt.

Je hebt twee manieren om de betekenis van het woord te vinden:
1. Je zoekt een synoniem
2. Je zoekt het op in een woordenboek.


Slide 6 - Tekstslide

Lesafsluiting
Wie weet wat een grondvorm van het woord is?

Wat is dan bijvoorbeeld de grondvorm van 'geannuleerd'?
En van 'tekstje'? 

- Twee waarheden, één leugen

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 32 (blz. 28)
Wie weet nog wat in een infinitief is?



Bij opdracht 32 moet je van de onderstreepte woorden de infinitief noteren en de betekenis erachter schrijven. Maak een keuze uit de betekenissen onderaan de bladzijde. 


Slide 8 - Tekstslide

Welkom
Pak alvast je leesboek, boek, schrift en pen, dan kunnen we snel beginnen. 

Slide 9 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
11.15 - 11.20 Pauze
11.20 - 11.30 Raadgedicht
11.30 - 11.50 Opdrachten maken
11.50 - 12.00 Kahoot


Slide 10 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Wat? Maken opdracht 32, 35 en 36 blz. 28 en 30
Hoe? Je mag zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw
Tijd? Je hebt hier tot het einde van de les de tijd voor
Hulp? Vraag je buurman/buurvrouw. Steek anders je hand omhoog, dan kom ik bij je.
Klaar? Ga lezen in je leesboek 

timer
9:00

Slide 11 - Tekstslide

Tien minuten lezen, in stilte.

Slide 12 - Tekstslide

Wat moet je weten voor de toets?
Noteer in je schrift zoveel mogelijk onderdelen die je moet weten voor de toets. Ben je goed voorbereid?

timer
5:00

Slide 13 - Tekstslide

Oefening 1 
Is het vetgedrukte woord een persoonsvorm, voltooid deelwoord of infinitief? Schrijf op in je schrift. 

  1. Elke avond schrijft Elske in haar dagboek. 
  2. Ze hoopt zo een mooi overzicht voor later te maken.
  3. Inmiddels heeft ze al drie schriften volgeschreven.
  4. Ze zal haar dagboeken pas weer lezen als ze volwassen is.
  5. Tot die tijd bewaart ze de schriftjes op de bovenste plank in haar kast.
timer
3:00

Slide 14 - Tekstslide

Oefening 2
Neem de zinnen over in je schrift. Zet streepjes tussen de zinsdelen en benoem het werkwoordelijk gezegde en onderwerp van de zinnen.

  1. Ik heb het gras gemaaid.
  2. Mijn vader zal blij zijn. 
  3. De nieuwe bank wordt morgen geleverd.
  4. In de vakantie ga ik in een supermarkt werken.
  5. Elke ochtend staat de bakker om vijf uur op.
timer
7:00

Slide 15 - Tekstslide

Oefening 3
Breid de onderstaande zin uit met de vraagwoorden. wanneer? en hoe?

Lucas is naar de sportschool geweest. 


Slide 16 - Tekstslide

Verhaal maken
Iedereen zegt één woord, de rest van de klas is stil en luistert goed. We houden het tempo hoog. Als het te lang duurt gaat het woord naar de volgende persoon. 


Slide 17 - Tekstslide

Uitleg zinsopbouw
We hebben geleerd dat een basiszin bestaat uit twee delen:
- een deel dat zegt wat de handeling is (=wwg)
- een deel dat zegt wie de handeling uitvoert (=ow)

Bijvoorbeeld:
De tuinman hakt om. 

Deze zin is nog niet compleet. Je moet namelijk niet alleen vragen wie hakt om? Maar ook wat hakt de persoon om? 
Het wordt dan: De tuinman hakt de boom om. 

Slide 18 - Tekstslide

Uitleg zinsopbouw
Bij sommige werkwoorden moet je maar één basisvraag stellen. Bijvoorbeeld:
De hond slaapt.

Je kan niet vragen: Wat slaapt de hond? Je hoeft bij dit werkwoord maar één basisvraag te stellen. Wie slaapt? 

Bij sommige werkwoorden moet je de wie vraag stellen, maar kun je ook de wat vraag stellen.
Bijvoorbeeld:
Lisa zingt. Wat zingt Lisa? Lisa zingt een lied.
Klaas tekent. Wat tekent Klaas? Klaas tekent een hond. 

Slide 19 - Tekstslide

Samengevat
1. Een werkwoord waar je alleen een wie vraag bij moet stellen (Hij slaapt)
2. Een werkwoord waar je een wie & een wat vraag bij moet stellen. (De tuinman hakt de boom om)
3. Een werkwoord waar je een wie vraag bij moet stellen, maar ook een wat vraag bij kunt stellen. (Linda zingt, Linda zingt een lied) 

Noteer van deze werkwoorden de juiste soort. (maak een keuze uit 1, 2 of 3)
Wassen, zwemmen, opbellen, fietsen, wegsturen. 

Slide 20 - Tekstslide

Pauze

Slide 21 - Tekstslide

Wat weet je nog?
Waar hebben we het de vorige les over gehad?

Slide 22 - Tekstslide

Verhaal maken

Ik heb acht vrijwilligers nodig die voor het bord willen komen, deze leerlingen moeten in een rijtje staan. We gaan vandaag weer een verhaal maken. Deze keer gaan jullie niet omstebeurt een woord zeggen, maar word je aangewezen. Het kan zijn dat je dan een langer deel van een verhaal moet vertellen, wellicht een paar zinnen of slechts een woord.

De klas bepaalt of je af bent. Je bent af als je ehhhhh, het woord ervoor herhaalt of natuurlijk als je vloekt of scheldt in het verhaal. De klas moet dus goed opletten of dit niet gebeurt. 

Daarnaast bepaalt de klas het onderwerp van het verhaal. Het verhaal moet hier dus ook een beetje over blijven gaan (enkele uitwijkingen zijn in principe prima). 

Slide 23 - Tekstslide

Opdrachten bespreken
Wat? Opdracht 15 en 16 blz. 69 en 70

- Je kijkt met een andere kleur pen na
- Verbeter je antwoord als deze fout is
- Zet een krul als je het antwoord goed hebt

Slide 24 - Tekstslide

Tien minuten lezen, in stilte.

Slide 25 - Tekstslide