Kleur de volgende woorden in je tekst (in de inleiding). Doe dit met een licht kleurtje. De woorden tussen haakjes zijn de woorden die erna komen in de zin.
Ze (geven)
Het (zijn)
Ze (terug)
Hun (schip)
Slide 5 - Tekstslide
Waar verwijst de eerste 'ze' naar?
A
smaakje
B
kruiden
C
peper en kaneel
D
lekker
Slide 6 - Quizvraag
Waar verwijst 'het' naar?
A
voorbeelden
B
specerijen
C
couscous en peperkoek
D
planten
Slide 7 - Quizvraag
Waar verwijst de tweede 'ze' naar?
A
handelaren
B
negen maanden
C
Verre Oosten
D
specerijen
Slide 8 - Quizvraag
Waar verwijst 'hun' naar?
A
schip
B
ruim
C
heerlijke specerijen
D
handelaren
Slide 9 - Quizvraag
Zoeken in het stukje tekst over peper
Er zitten verwijswoorden in dit stukje tekst. Zoek er minimaal twee met je buurman of buurvrouw en onderstreep ze.
Slide 10 - Tekstslide
Gevonden?
De verwijswoorden zijn:
Het (gedroogde)
Ze (zwart)
Ze (zo)
Slide 11 - Tekstslide
Waar verwijst 'het' naar?
A
gedroogde besjes
B
peperkorrels
C
rood
D
besjes
Slide 12 - Quizvraag
Waar verwijst de eerste 'ze' naar?
A
rood
B
geplukt
C
specerijen
D
besjes
Slide 13 - Quizvraag
Waar verwijst de tweede 'ze' naar?
A
kruiden
B
specerijen
C
peper
D
duur
Slide 14 - Quizvraag
Denkvragen
* leerkracht modelt de eerste denkvraag (zie volgende dia)
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Denkvragen
* De tweede denkvraag (mijn ideeën) doe je samen met de leerkracht