Bi-3H-12.1 Eigenschappen doorgeven (Paulien)

Wat weet je nog van 11.6?
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Wat weet je nog van 11.6?

Slide 1 - Tekstslide

Het genotype van een organisme komt tot stand op het moment van de bevruchting.
A
juist
B
onjuist

Slide 2 - Quizvraag

Celdifferentiatie en celspecialisatie ontstaat door
A
De verschillende genen die op het DNA voorkomen
B
Het eiwit dat de regelgenen maken
C
De soort cel waarin het DNA zit
D
een schakelaar in je lichaam die uit of aan staat

Slide 3 - Quizvraag

Zowel bij de chimpansee als bij de egel bevatten de celkernen 48 chromosomen. Chimpansees en egels hebben hetzelfde fenotype.
A
juist
B
onjuist

Slide 4 - Quizvraag

In de kern van een cel van een kat zitten 19 chromosomen.
Deze cel is een geslachtscel.
A
juist
B
onjuist

Slide 5 - Quizvraag

Alle zaadcellen van een man bevatten dezelfde erfelijke informatie.
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Hoeveel chromosomen zitten er in de kern van een eicel van de mens?
A
15
B
23
C
30
D
46

Slide 7 - Quizvraag

In een eicel van een oeverkruidplant bevinden zich 12 chromosomen.
Hoeveel chromosomen bevinden zich in een cel van een wortel van zo'n plant?
A
24
B
12
C
6

Slide 8 - Quizvraag

1. Een geslachtscel van de mens bevat 46 chromosomen.
2. De eicel bevat erfelijke eigenschappen van de moeder
A
1: waar 2: nietwaar
B
1: nietwaar 2: waar
C
beide waar
D
beide nietwaar

Slide 9 - Quizvraag

Een dier dat ontstaan is via klonen:
A
Heeft de helft van DNA van de vader en de helft van de moeder
B
Heeft DNA van 2 moeders
C
Heeft het DNA van 1 ouder

Slide 10 - Quizvraag

1 Genen in een huidcel zijn gelijk aan de genen in de bevruchte eicel
2. Genen in lichaamscellen komen voor in paren.
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar 2 nietwaar
D
1 nietwaar 2 waar

Slide 11 - Quizvraag

Er vindt celdeling plaats om spiercellen te maken. Is dit mitose of meiose
A
Mitose
B
Meiose

Slide 12 - Quizvraag

12.1 Eigenschappen doorgeven

Slide 13 - Tekstslide

12.1 Leerdoelen

-Hoe je aan je eigenschappen komt die je ouders niet hebben
-Hoe je genotype noteert
-Hoe zien de nakomelingen eruit
-Wat is intermediair overerven

Slide 14 - Tekstslide

12.1 Begrippenlijst

-genotype- homozygoot-heterozygoot-Dominant-recessief
-homozygoot dominant=AA/heterozygoot=Aa/homozygoot recessief=aa
-intermediair fenotype-  co-dominantie


Slide 15 - Tekstslide

Herhaling belangrijke begrippen:

Chromosomen- DNA - Genen
Geslachtschromosomen (bepalen je geslacht XX of XY)
Fenotype = uiterlijk (blauwe ogen, spitse neus, krullend haar)
Genotype = AA of Aa of aa (in tweetallen gekregen van ouders)


Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Van ieder chromosomenpaar krijg je:
 
1 chromosoom van vader 
1 chromosoom van moeder

Karyogram/chromosomenkaart

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Zwart is dominant over blond, daarom zwart haar
= zwart

= blond

Slide 21 - Tekstslide

fenotype
Genotype
dominante
AA of Aa
recessief
aa
Dus die weet je zeker!

Slide 22 - Tekstslide

Wat kan het genotype zijn?
Bruin (A) haar is dominant over blond (a) haar.
Krullend haar (R) is dominant over stijl haar (r)
Welke genotype hebben deze kinderen ?

Slide 23 - Tekstslide

Wat kan het genotype zijn?
Bruin (A) haar is dominant over blond (a) haar.
Krullend haar (R) is dominant over stijl haar (r)
Welke genotype hebben deze kinderen ?
aarr                     A?rr                     aaR?                  A?R?   
                         Aarr of AArr    aaRR of AARr                  

Slide 24 - Tekstslide

Wat kan het fenotype zijn?
Bruin (A) haar is dominant over blond (a) haar.
Krullend haar (R) is dominant over stijl haar (r)
Welke genotype hebben deze kinderen ?
1
2
3
4
5
6
7
AARR
AaRr
aaRr
aaRR
AArr
Aarr
aarr

Slide 25 - Tekstslide

Wat kan het fenotype zijn?
Bruin (A) haar is dominant over blond (a) haar.
Krullend haar (R) is dominant over stijl haar (r)
Welke genotype hebben deze kinderen ?
1
2
3
4
5
6
7
AARR
AaRr
aaRr
aaRR
AArr
Aarr
aarr

Slide 26 - Tekstslide

Onvolledig dominant: Beide fenotypen zijn even sterk

 
Intermediair: Beide fenotypen komen tot uiting 

Intermediair fenotype

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Intermediair fenotype:
Wat zijn de genotypen van deze kippen?

Slide 29 - Tekstslide

Intermediair fenotype:
Wat zijn de genotypen van deze kippen?
XzXz
XwXw
XwXz
XwXz
XzXz
XwXz
XwXw
XwXz

Slide 30 - Tekstslide

12.1 (Huis)werk
Maken stencil oefeningen erfelijkheid
Zie planner It's Learning
(Vraag 19  en 20 behandelen we in week 5, intermediair overerven)

De opdrachten (tussen haakjes) zijn oefeningen die je moet maken wanneer de vorige opdracht hierover niet goed was.


Slide 31 - Tekstslide