1Vf - grammatica zinsdelen les 1

Nederlands - 1Vf
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Nederlands - 1Vf

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we doen?
- Lezen 
- Start grammatica zinsdelen 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

10 minuten lezen
Geen boek mee? Kom even naar me toe.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grammatica zinsdelen
Persoonsvorm, zinsdelen, onderwerp

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
Pak pen en papier. Maak met de woorden / groepjes woorden hieronder 10 verschillende zinnen. Gebruik in elke zin alle woorden / groepjes woorden.

een taart / bij Jim / mijn nichtjes en ik / gisteren / gebakken / voor oma / hebben

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijvoorbeeld:
1 Mijn nichtjes en ik hebben gisteren bij Jim een taart gebakken voor oma.
2 Mijn nichtjes en ik hebben gisteren bij Jim een taart voor oma gebakken.
3 Gisteren hebben mijn nichtjes en ik bij Jim een taart gebakken voor oma.
4 Bij Jim hebben mijn nichtjes en ik gisteren een taart gebakken voor oma.
5 Bij Jim hebben mijn nichtjes en ik gisteren een taart voor oma gebakken.
6 Voor oma hebben mijn nichtjes en ik gisteren bij Jim een taart gebakken.
7 Voor oma hebben mijn nichtjes en ik bij Jim gisteren een taart gebakken.
8 Voor oma hebben mijn nichtjes en ik bij Jim een taart gebakken gisteren.
9 Voor oma hebben mijn nichtjes en ik gisteren een taart gebakken bij Jim.
10 Een taart hebben mijn nichtjes en ik gisteren bij Jim voor oma gebakken.


Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Theorie
Persoonsvorm, onderwerp en zinsdelen

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm
Een persoonsvorm is een werkwoord en geeft het getal en de tijd aan.

Hoe kan je deze vinden?
  • Vraagzin
  • Andere tijd
  • Getal (meervoud/enkelvoud)

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm
  • Vraagzin
  • Andere tijd
  • Getal (meervoud/enkelvoud)

Josefien wil zaterdag graag winkelen.
Haar klasgenoten wilden liever uitslapen.
Ik ga liever naar de film.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zinsdelen
  • Een zin bestaat uit zinsdelen.
  • Een zinsdeel kan bestaan uit één woord, maar ook uit een paar woorden die bij elkaar horen.
  • De woorden in een zinsdeel kunnen niet uit elkaar gehaald worden.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Video

Deze slide heeft geen instructies

dus...eerst de PV vinden. En dan de zin in zinsdelen verdelen.

Een zinsdeel kan een woord, maar ook een groepje woorden zijn .

Ieder 'stukje' van de zin dat je voor de PV kunt plaatsen is een apart zinsdeel.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zoek de zinsdelen
Tussen zinsdelen zet je deze streepjes: |

Stap 1: zoek de persoonsvorm.

Probeer maar:
De dokter heeft aan de patiënt een pijnlijke prik gegeven.

Slide 13 - Tekstslide

Wijs iemand aan
Zoek de zinsdelen
Tussen zinsdelen zet je deze streepjes: |

Stap 1: zoek de persoonsvorm.

Probeer maar:
De dokter | heeft | aan de patiënt een pijnlijke prik gegeven.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
Maak opdracht 1 van Grammatica Zinsdelen hoofdstuk 1 (bladzijde 29). Je mag samenwerken. We behandelen hem zo klassikaal.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bespreken opdracht 1 
Ik geef willekeurig mensen de beurt. Vingers opsteken is niet nodig! 

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 1
1 een leger van terracottasoldaten - wel zinsdeel
2 op de terugweg acht kilo zwerfafval - geen zinsdeel;
dit zijn twee zinsdelen: op de terugweg en acht kilo zwerfafval
3 huiswerk - geen zinsdeel;
het zinsdeel is geen huiswerk
4 geneeskrachtige werking - wel zinsdeel
5 uit de overstroomde stad - geen zinsdeel;
het zinsdeel is berichten uit de overstroomde stad
6 in het verkeer - wel zinsdeel


Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
Maak opdracht 2 en 3 van Grammatica zinsdelen (blz 29).

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het onderwerp (ow) :

- geeft aan wie of wat iets doet in de zin.
- is een mens, dier, ding, plant of eigennaam of het verwijst naar een mens, dier, ding, plant of eigennaam.
- heeft ALTIJD hetzelfde getal als de persoonsvorm. Ze staan dus allebei in het enkelvoud OF allebei in het meervoud. 
- begint nooit met een voorzetsel.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vind je het onderwerp (ow) ?

1. Verander de persoonsvorm van getal. (van enkelvoud maak je dus meervoud of andersom)
Het woord dat mee moet veranderen, is het onderwerp

2. Stel de vraag wie of wat + persoonsvorm?
Het antwoord op deze vraag is het onderwerp

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
Maak opdracht 2 van Grammatica Zinsdelen (blz 29)

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies