week 21 les 1

• Frans
• Middelbare school
• mavo, havo
• Leerjaar 1

Bonjour!

Les devoirs

lundi le 22 mai

Iedereen heeft het HW af t/m Bloc D!

Apprendre (leren): SO voorbereiden! voc A+B, zinnen C en Grammatica Bloc D (werkwoord zijn = être) + dagen van de week en klokkijken

in de les: mondeling opstarten

Lesdoelen (les buts)

SO stof overhoren:

Je kunt de woorden en zinnen vertalen uit vocabulaire A+B (N/F-F/N)

Je kunt de kloktijden in het Frans herkennen en toepassen

Je kunt de dagen van de week vertalen en koppelen

Je kunt het werkwoord "être = zijn" vertalen en toepassen 

*extra tijd: quizziz/ blooket

* mondeling opstarten

SO stof CH3 ABCD 

les maths

1. Frans
2. Engels
3. Nederlands
4. Wiskunde

le dessin

1. tekenen
2. geschiedenis
3. aardrijkskunde
4. gym

le contrôle

1. de school
2. de toets

commencer

1. kijken
2. luisteren
3. beginnen
4. lachen

Tu as quelles matières, le mardi?

Le mardi, j'ai la gym et l'histoire

Tu es en quelle classe?

1. In welke klas zit jij?
2. In welke klas zit hij?
3. In welke klas zit zij?
4. In welke klas zitten zij?

Ik zit in de 1e klas

1. Je suis en première
2. Je suis en cinquième
3. Je suis en classe 1B
4. Je suis à cinquième

vrijdag

1. mardi
2. jeudi
3. lundi
4. vendredi

dimanche

1. dinsdag
2. woensdag
3. donderdag
4. zondag

woensdag =

Welke dag ontbreekt er?
mercredi - ... - vendredi

1. jeudi
2. lundi
3. mardi
4. samedi

Sleep de Nederlandse dagen naar de juiste Franse dagen:

lundi

mardi

mercredi

jeudi

vendredi

samedi

dimanche

dinsdag

maandag

woensdag

donderdag

vrijdag

zaterdag

zondag

Werkwoord être (zijn)

tegenwoordige tijd

Être = zijn

je suis = ik ben

tu es = jij bent

il est = hij is

elle est = zij is

nous sommes = wij zijn

vous êtes = jullie zijn, u bent

ils/elles sont = zij zijn

suis

es

est

sommes

êtes

sont

Je

Tu

Il/ Elle

Nous

Vous

Ils/ elles

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. u  bent - jullie zijn

B. zij zijn

C.  ik  ben

D.  hij - zij is

E.  jij bent

F. wij zijn

1.  vous êtes

2.  je suis

3.  ils - elles sont

4.  tu es

5.  il - elle est

6. nous sommes

Elle ... une fille.
(Zij is een meisje.)

1. es
2. est
3. suis
4. êtes

Je ... Dani
(Ik ben Dani.)

1. sommes
2. sont
3. est
4. suis

Nous ... au collège =
(Wij zijn op school)

1. sont
2. êtes
3. es
4. sommes

Maxime et Claire ... des amies.
(Maxime en Claire zijn vrienden.)

1. sommes
2. est
3. sont
4. êtes

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. u  bent - jullie zijn

B. zij zijn

C.  ik  ben

D.  hij - zij is

E.  jij bent

F. wij zijn

1.  vous êtes

2.  je suis

3.  ils - elles sont

4.  tu es

5.  il - elle est

6. nous sommes

Ik geef mezelf dit cijfer

010

Quizjes spelen

We gaan quizizz spelen. Ga naar quizizz.com

Oefenen met de de kloktijden en dagen van de week

Daarna spelen we Blooket (werkwoord être)

SO Ch3 ABCD

Mercredi le 24 mai:

Leerstof:

voc A+B (woorden + zinnen) F/N - N/F

Bloc C (zinnen) F/N - N/F

Bloc D werkwoord être (zijn)

kloktijden en dagen van de week