Klas 2BK2 Lesweek 20 - Les 1

Kapitel 6: Freizeit

Mobieltjes en oortjes in je tas 
(niet in je zak).
Je zit op je EIGEN PLAATS.

Op tafel ligt: dein Heft, dein Etui (dein Buch heb je niet nodig)
Je hebt je laptop nodig (laptop is nog uit)

1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1,2

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Kapitel 6: Freizeit

Mobieltjes en oortjes in je tas 
(niet in je zak).
Je zit op je EIGEN PLAATS.

Op tafel ligt: dein Heft, dein Etui (dein Buch heb je niet nodig)
Je hebt je laptop nodig (laptop is nog uit)

Slide 1 - Tekstslide

Was macht ihr diese Stunde?



Voorbereiden op de toets van vrijdag.

- Grammatik 
(stappenplan werkwoordvormen tegenwoordige tijd)
- Oefentoets maken of Slim stampen

Slide 2 - Tekstslide

Lernziele
Was lernt ihr diese Stunde?
We oefenen voor de toets van vrijdag 3 februari
- Je leert de woorden van het thema Freizeit steeds beter kennen
- Je weet hoe goed je de werkwoorden “sein” und “haben” nog kent.
- Je weet wat je nog niet zo goed kent / kunt en gaat daar mee aan de slag.
.

Slide 3 - Tekstslide

wichtig! (belangrijk!)

  • Freitag 3. Februar -> toets Kapitel 6
Woorden
Grammatik (sein, haben, werkwoord in tegenwoordige tijd)
Zinnen
Deze toets telt 2 keer mee.

Slide 4 - Tekstslide

Werkwoordvormen? Hoezo?

Slide 5 - Tekstslide

Werkwoordvormen? Hoezo?

Slide 6 - Tekstslide

 werkwoordvormen in het Duits




Heel gemakkelijk:
knippen en plakken
in 3 stappen

Slide 7 - Tekstslide

Laptop starten
Doe mee!
Ga naarLessonUp.app 
en voer de code in

Je hebt 2 minuten de tijd
Gebruik je eigen voornaam.
timer
1:00

Slide 8 - Tekstslide

STAP 1




zoek de stam van het werkwoord
STAM

Slide 9 - Tekstslide

Korte uitleg (stap 1)
Een werkwoord heeft een stam. (knip -en van werkwoord)

Voorbeelden:
De stam van springen is spring.
De stam van schwimmen is schwimm.
De stam van angeln is angel. Let op: bij dit werkwoord kun je dus alleen de -n weghalen.


Slide 10 - Tekstslide

Hoe kun je de stam van het werkwoord vinden?

Slide 11 - Open vraag

wat is de stam van.......

LACHEN

Slide 12 - Open vraag

wat is de stam van........

SPIELEN (spelen)

Slide 13 - Open vraag

wat is de stam van.........

SAMMELN (verzamelen)

Slide 14 - Open vraag

wat is de stam van.........

LASSEN (laten)

Slide 15 - Open vraag

STAP 2




Schrijf het rijtje persoonlijke voornaamwoorden in de goede volgorde op van boven naar beneden
(dat doe je aan het begin van de toets op een kladblaadje)

Slide 16 - Tekstslide

STAP 2 / idewis




i
ich
d
du
e
er / sie / es
w
wir
i
ihr
s
sie / Sie

Slide 17 - Tekstslide

Korte uitleg (stap 2)
Bij ieder werkwoord staat een persoonlijk voornaamwoord.
Zoek dat persoonlijke voornaamwoord.
Tip! Persoonlijke voornaamwoord staat altijd voor of na het werkwoord.

Voorbeelden:
Ich esse gerne Pizza.
Geht ihr auch in die Schule?


Slide 18 - Tekstslide

Vertaal de persoonlijke voornaamwoorden
ik
jij
hij / zij / het
wij
jullie
zij
u
ich
du
er / sie / es
wir
ihr
sie / Sie

Slide 19 - Sleepvraag

Zoek het persoonlijke voornaamwoord
Gehen wir zum Eingang?

Slide 20 - Open vraag

Zoek het persoonlijke voornaamwoord
Kommst du mit in den Zoo?

Slide 21 - Open vraag

STAP 3





Gebruik het ezelsbruggetje en plak de goede uitgang achter de stam.

Slide 22 - Tekstslide

Korte uitleg (stap 3)
Plak nu achter de stam de juiste uitgang.

Daarvoor is er een ezelsbruggetje dat heet: 

ESTTENTEN
E - ST - T - EN - T - EN




Slide 23 - Tekstslide

wohnen
Ezelsbruggetje e - st - t - en- t - en
ich
wohn
e
du
wohn
st
er / sie / es
wohn
t
wir
wohn
en
ihr
wohn
t
sie / Sie
wohn
en

Slide 24 - Tekstslide

idewis + ESTTENTEN
ich
i
e
du
d
st
er / sie / es
e
t
wir
w
en
ihr
i
t
sie / Sie
s
en

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

E-ST-T-EN-T-EN regel
Stap 1: bepaal de stam van het werkwoord -> knip -en eraf.
wohnen --> -en = wohn
Stap 2: vind het persoonlijk voornaamwoord in de zin:
ich,   du,   er / sie / es,   wir,   ihr,   sie / Sie

Stap 3: plak nu de juiste uitgang achter de stam.
ich- e   du- st   er / sie / es-t   wir- en   ihr-t   sie / Sie- en

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

Welke vorm van het werkwoord hoort bij het persoonlijk voornaamwoord?
ich
du
er / sie / es
wir
ihr
sie / Sie
wohne
wohnen
wohnen
wohnst
wohnt
wohnt

Slide 29 - Sleepvraag

Vul de juiste werkwoordsvorm in:
Ich (hören) gerne Musik.
A
hört
B
höre
C
hörst
D
hören

Slide 30 - Quizvraag


Du (besuchen) die Oma.
A
besucht
B
besuchst
C
besuchen
D
besuche

Slide 31 - Quizvraag


Ich (wohnen) in Borne.
A
wohnen
B
wohne
C
wohnst
D
wohnt

Slide 32 - Quizvraag


Wir (spielen) gerne im Garten.
A
spiele
B
spielst
C
spielt
D
spielen

Slide 33 - Quizvraag


Ihr (kaufen) gerne Schokolade.
A
kaufe
B
kaufst
C
kauft
D
kaufen

Slide 34 - Quizvraag


Er (zahlen) die Rechnung.
A
zahle
B
zahlst
C
zahlt
D
zahlen

Slide 35 - Quizvraag

Vul de juiste werkwoordsvorm in:
ich ............ (wohnen) in Hengelo

Slide 36 - Open vraag


Wir ........ (gehen) ins Kino.

Slide 37 - Open vraag


Ihr ........ (kommen) aus Deutschland.

Slide 38 - Open vraag


Er...................... (spielen) Tennis.

Slide 39 - Open vraag


(kaufen) ............... sie einen Fisch?

Slide 40 - Open vraag

Wir (lieben) ............. Hunde.

Slide 41 - Open vraag


Wann (besuchen) .............. Sie den Zoo?

Slide 42 - Open vraag

Slide 43 - Tekstslide

Voorbereiden voor de toets
- Slim stampen of oefentoets maken (beide online)
- Je werkt alleen (dat is ook zo bij de toets)
- Het is vijf minuten stil (daarna mag je zachtjes overleggen).
- Ik loop rond om vragen te beantwoorden en huiswerk te checken (leg alvast je schrift op tafel).
-Werk je niet goed door dan kom je vanmiddag na schooltijd terug om de tijd in te halen.
timer
5:00

Slide 44 - Tekstslide

Leren voor de toets van vrijdag
Wortschatz
Grammatik
Sprachmittel (zinnen)

In SOM staat om welke bladzijdes het gaat.


Slide 45 - Tekstslide