Klas 2KT4 Lesweek 21 - Les 3

Kapitel  vier

Achtung:
Je gaat op je eigen plaats zitten.
Handys in deine Tasche (nicht in deine Hosentasche).

Auf deinem Tisch liegen:
dein Buch, dein Heft, dein Etui
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Kapitel  vier

Achtung:
Je gaat op je eigen plaats zitten.
Handys in deine Tasche (nicht in deine Hosentasche).

Auf deinem Tisch liegen:
dein Buch, dein Heft, dein Etui

Slide 1 - Tekstslide

Was macht ihr diese Stunde?




  • Lesen -> die Antworten
  • Grammatik
  • Selbständig arbeiten
  • Unterricht beenden 

Slide 2 - Tekstslide

Was lernst du diese Stunde?


• Ik kan het werkwoord in de tegenwoordige tijd vormen en het gebruiken.
 
 .


Slide 3 - Tekstslide

Wichtig! (belangrijk!)

  • Donnerstag 7. März
  • Freitag 8. März -> Test Kapitel 3 + 4 


Slide 4 - Tekstslide

Was ist dein Lieblingstier?

Pak je Handy.
Scan de code
Je mag in het Duits of Nederlands antwoorden.
1 antwoord per persoon.
Daarna -> Handy in deine Tasche.

Slide 5 - Tekstslide

Was ist dein Lieblingstier?

Slide 6 - Woordweb

Grammatik
Werkwoord vormen in de tegenwoordige tijd. 
Waarom?

Slide 7 - Tekstslide

Werkwoordvormen? Hoezo?

Slide 8 - Tekstslide

Grammatik
- Ӧffne dein Buch auf Seite 114.
- Maak Aufgabe 18 en lees het groene blokje.
- Denk je dat je kunt beginnen? Ga je gang.
- Wil je eerst even uitleg? Luister dan naar mij.
- Tijdens de uitleg is het stil. Daarna mag je met elkaar overleggen.
- Fertig? Je mag alvast verder gaan met Aufgabe 19

timer
5:00

Slide 9 - Tekstslide

Grammatik

Slide 10 - Tekstslide

 regelmatige werkwoordvormen in het Duits

Knippen 
en 
plakken in 
3 stappen


Slide 11 - Tekstslide

Laptop starten
Doe mee!
Ga naarLessonUp.app 
en voer de code in

Je hebt 2 minuten de tijd
Gebruik je eigen voornaam.
timer
1:00

Slide 12 - Tekstslide

Meeschrijven in je schrift

Stap 1
Stap 2
Stap 3

Slide 13 - Tekstslide

STAP 1




zoek de stam van het werkwoord

Slide 14 - Tekstslide

Korte uitleg (stap 1)
Een werkwoord heeft een stam. (knip -en van werkwoord)

Voorbeelden:
De stam van springen is spring.
De stam van schwimmen is schwimm.
De stam van angeln is angel. Let op: bij dit werkwoord kun je dus alleen de -n weghalen.


Slide 15 - Tekstslide

Hoe kun je de stam van het werkwoord vinden?

Slide 16 - Open vraag

wat is de stam van.......

LACHEN

Slide 17 - Open vraag

wat is de stam van........

SPIELEN (spelen)

Slide 18 - Open vraag

wat is de stam van.........

SAMMELN (verzamelen)

Slide 19 - Open vraag

wat is de stam van.........

LASSEN (laten)

Slide 20 - Open vraag

STAP 2




Zoek in de zin naar het persoonlijke voornaamwoord.

Slide 21 - Tekstslide

Korte uitleg (stap 2)
Bij ieder werkwoord staat een persoonlijk voornaamwoord.
Zoek dat persoonlijke voornaamwoord.
Tip! Persoonlijke voornaamwoord staat altijd voor of na het werkwoord.

Voorbeelden:
Ich esse gerne Pizza.
Geht ihr auch in die Schule?


Slide 22 - Tekstslide

Vertaal de persoonlijke voornaamwoorden
ik
jij
hij / zij / het
wij
jullie
zij
u
ich
du
er / sie / es
wir
ihr
sie / Sie

Slide 23 - Sleepvraag

STAP 2




Schrijf het rijtje persoonlijke voornaamwoorden in de goede volgorde op van boven naar beneden.
Eerst de nederlandse vorm en daarnaast de Duite vorm

Slide 24 - Tekstslide

STAP 2 / idewis




ik
ich
i
jij
du
d
hij / zij / het
er / sie / es
e
wij
wir
w
jullie
ihr
i
zij / u
sie / Sie
s

Slide 25 - Tekstslide

Zoek het persoonlijke voornaamwoord
Gehen wir zum Eingang?

Slide 26 - Open vraag

Zoek het persoonlijke voornaamwoord
Kommst du mit in den Zoo?

Slide 27 - Open vraag

STAP 3




Plak de goede uitgang achter de stam.

Slide 28 - Tekstslide

Korte uitleg (stap 3)
Plak nu achter de stam de juiste uitgang.

Daarvoor is er een ezelsbruggetje dat heet: 

(FE)ESTTENTEN
maar de F en de E die doen niet mee.

E - ST - T - EN - T - EN




Slide 29 - Tekstslide

wohnen
Ezelsbruggetje e - st - t - en- t - en
ich
wohn
e
du
wohn
st
er / sie / es
wohn
t
wir
wohn
en
ihr
wohn
t
sie / Sie
wohn
en

Slide 30 - Tekstslide

idewis + ESTTENTEN
ich
i
e
du
d
st
er / sie / es
e
t
wir
w
en
ihr
i
t
sie / Sie
s
en

Slide 31 - Tekstslide

E-ST-T-EN-T-EN regel
Stap 1: de stam van het werkwoord -> knip -en eraf.
Stap 2: vind het idewis woord in de zin.
Stap 3: plak de juiste uitgang achter de stam.

ich
du
er / sie/ es
wir
ihr
sie / SIe
e
st
t
en
t
en

Slide 32 - Tekstslide

Welke vorm van het werkwoord hoort bij het persoonlijk voornaamwoord?
ich
du
er / sie / es
wir
ihr
sie / Sie
wohne
wohnen
wohnen
wohnst
wohnt
wohnt

Slide 33 - Sleepvraag

Vul de juiste werkwoordsvorm in:
Ich (hören) gerne Musik.
A
hört
B
höre
C
hörst
D
hören

Slide 34 - Quizvraag


Du (besuchen) die Oma.
A
besucht
B
besuchst
C
besuchen
D
besuche

Slide 35 - Quizvraag


Wir (spielen) gerne im Garten.
A
spiele
B
spielst
C
spielt
D
spielen

Slide 36 - Quizvraag


Ihr (kaufen) gerne Schokolade.
A
kaufe
B
kaufst
C
kauft
D
kaufen

Slide 37 - Quizvraag


Er (zahlen) die Rechnung.
A
zahle
B
zahlst
C
zahlt
D
zahlen

Slide 38 - Quizvraag

Vul de juiste werkwoordsvorm in:
ich ............ (wohnen) in Hengelo

Slide 39 - Open vraag


Sie ........ (gehen) ins Kino.

Slide 40 - Open vraag


Ihr ........ (kommen) aus Deutschland.

Slide 41 - Open vraag


Er...................... (spielen) Tennis.

Slide 42 - Open vraag


(kaufen) ............... sie einen Fisch?

Slide 43 - Open vraag

Wir (lieben) ............. Hunde.

Slide 44 - Open vraag


Wann (besuchen) .............. Sie den Zoo?

Slide 45 - Open vraag

Slide 46 - Tekstslide

Selbständig arbeiten
Lesblokje 1 + 2 + 3 + 6 + 4 afmaken.

- Aufgaben machen
- Lesblokje laten nakijken + aftekenen
- Aufgaben nakijken met antwoordenboekje
- Beginnen met nieuw lesblokje.


timer
5:00

Slide 47 - Tekstslide

Was lernst du diese Stunde?


• Ik kan het werkwoord in de tegenwoordige tijd vormen en het gebruiken.
 
 .


Slide 48 - Tekstslide

Slide 49 - Tekstslide

ein Spiel: Tiere zeichnen
Benodigdheden: papier, potlood/ pen, Lernliste N-D.
Ga met jouw groepje bij elkaar zitten.

Kies een dier van de stapel -> teken het dier -> de andere leden van jouw groepje moeten het dier raden (auf Deutsch) -> je mag je Lernliste gebruiken -> het groepje dat in 5 min de meeste dieren heeft geraden heeft gewonnen.

Slide 50 - Tekstslide