Bron GH oefenen

• Frans
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Je suis malade.

Je ne suis pas malade !

Tu as faim?

1. Heb je dorst?
2. Ben je ziek?
3. Heb je honger?
4. Heb je koorts?

Welk woord past er niet bij?

1. grandir
2. trop
3. répondre
4. changer

Je ne comprends ...... (niets)!

1. pas
2. plus
3. rien
4. jamais

Je ne parle ........... (nooit) allemand.

1. rien
2. plus
3. pas encore
4. jamais

Tu as fait tes devoirs?
Non ........ (nog niet)!

1. plus
2. personne
3. pas encore
4. jamais

Je déteste mon frère.
Il est ..........

1. embêtant
2. parler
3. voir
4. facile

Tu veux .............. à ma question?

1. le corps
2. répondre
3. voir
4. facile

Welk woord past niet?

1. la fièvre
2. peut-être
3. malade
4. le corps

Je n'ai ......... (niet meer) de fièvre.

1. pas
2. pas encore
3. plus
4. jamais

Nous avons faim!

1. Wij hebben koorts.
2. Wij hebben honger.
3. Wij hebben dorst.
4. Jullie hebben honger.

'Je n'arrive pas à résoudre (= oplossen) le problème'.
Wat heb ik nodig?

1. un corps
2. une aspirine
3. un conseil
4. deux problèmes

Welke vraag past bij het antwoord:
'Oui, j'ai chaud'

1. Tu as de la fièvre?
2. Tu es végétarien?
3. Tu as faim?
4. Tu manges bien?

Welk woord hoort er niet bij?

1. répondre
2. voir
3. parler
4. trop

Je vais .......... à mes amis.

1. rendre visite à
2. facile
3. grandir
4. avoir faim

01:27

Waar heeft Nicolas last van?

1. koorts
2. hoofdpijn
3. buikpijn
4. keelpijn

01:47

Wat gaat zijn moeder doen?

1. Een ontbijtje maken voor Nicolas.
2. Advies vragen aan Nicolas' vader.
3. De dokter bellen.
4. Een thermometer zoeken.

02:23

Wat moet Nicolas doen van de dokter?

1. Naar het ziekenhuis.
2. Paracetamol nemen.
3. Gewoon naar school.
4. De hele dag in bed blijven.

03:38

Hoe laat is het bijna?

1. 10.30 uur
2. 11.15 uur
3. 10.45 uur
4. 11.00 uur

05:00

Wat denk je dat Nicolas gaat doen?

1. manger
2. dormir
3. boire
4. écouter

06:12

Wat gaan Nicolas' vrienden die middag doen?

1. Leren voor hun proefwerk.
2. Op bezoek bij Nicolas.
3. Voetballen.
4. Gamen

06:35

Mag Nicolas mee naar buiten met zijn vriend?

1. Ja
2. Nee

07:12

Waarom krijgen de jongens ruzie?

1. Omdat Alceste niet wil gamen.
2. Vanwege de chocolade.
3. Vanwege de opdracht die ze samen moeten doen.
4. Omdat Nicolas niet mee naar buiten gaat.

07:30

Wat is het met Nicolas aan de hand?

1. Hij heeft honger.
2. Hij heeft buikpijn.
3. Hij heeft hoofdpijn.
4. Hij heeft dorst.

07:37

Waarom kan Nicolas niets eten?

1. Omdat hij misselijk is.
2. Omdat het eten net op is.
3. Omdat zijn moeder vandaag bepaalt wat hij mag eten.
4. Omdat de dokter eerst nog moet komen.

07:54

Hoe lossen ze Nicolas' probleem op?

1. Alceste gaat eten voor Nicolas halen.
2. Alceste gaat snel naar huis.
3. Nicolas gaat douchen.
4. Nicolas gaat toch naar buiten.

08:45

Nicolas is blij met wat hij krijgt van Alceste.

1. Goed
2. Fout

09:37

Waarom is de buurman boos?

1. Omdat Nicolas aan het schreeuwen is.
2. Omdat Nicolas zegt dat hij geen eten krijgt.
3. Omdat de wijn op is.
4. Omdat de kip is aangebrand.

11:35

Wat komt het jongetje doen?

1. Huiswerk brengen voor Nicolas.
2. Abonnementen verkopen.
3. Vragen of Nicolas mee naar buiten mag.
4. Eten brengen voor Nicolas.

12:18

Hoe loopt het af?

1. Nicolas is weer helemaal beter.
2. Nicolas moet nog een dagje binnen blijven van de dokter.
3. Nicolas' moeder is nu ziek.
4. Nicolas gaat met de dokter mee naar het ziekenhuis.