Stap 1: Kijk om welke persoon het gaat.
I, you, we, they = HAVE He, she, it = HAS
Schrijf dit woord gelijk op.
Stap 2: Zoek het werkwoord op tussen de onregelmatige werk-
woorden. Staat hij er niet tussen? Doe er -ed achter.
Stap 3: Staat hij er wel tussen? Pak het derde werkwoord en
schrijf op.