Dalton Engels - past tenses

Dalton Engels
Wat heb je nodig?
  • iPad
  • Schrift
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Dalton Engels
Wat heb je nodig?
  • iPad
  • Schrift

Slide 1 - Tekstslide

Dalton SO
XX - XX - XX 
  • present simple
  • present continuous

Slide 2 - Tekstslide

Wat kun je je herinneren van de present simple?

Slide 3 - Open vraag

Wat kun je je herinneren van de present continuous?

Slide 4 - Open vraag

Wat kun je je herinneren van de past simple?

Slide 5 - Open vraag



Wanneer gebruik je de Present Simple?
A
Wanneer iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt.
B
Wanneer iets nu bezig of aan de gang is.
C
Wanneer iets in het verleden is gebeurd.
D
Wanneer iets in het verleden is begonnen en nu nog bezig is.

Slide 6 - Quizvraag

Wat zijn signaalwoorden voor de present simple?
A
now, at the moment
B
already, yet, since, for, just
C
last week, in 1962, three years ago
D
always, ever, never, often, usually, every day

Slide 7 - Quizvraag

Zo maak je de Present Simple...
A
met IS en ARE
B
voor he/she/it = werkwoord + "S"
C
met een werkwoord die eindigt in ING

Slide 8 - Quizvraag

Present Simple
A
He travels to work four times a week.
B
He travelled to work four times a week.
C
He is travelling to work.
D
He has travelled to work.

Slide 9 - Quizvraag

I usually _________ (go) to school by bus.

Slide 10 - Open vraag

The teachers sometimes _________ (watch) TV at work.

Slide 11 - Open vraag

John _________ (study) in the library about twice a week.

Slide 12 - Open vraag


3.1 Present Continuous
Wanneer gebruik je de Present Continuous?
A
Wanneer iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt.
B
Wanneer iets nu bezig of aan de gang is.
C
Wanneer iets in het verleden is gebeurd.
D
Wanneer iets in het verleden is begonnen en nu nog bezig is.

Slide 13 - Quizvraag

Wat is de Present Continuous?
A
to be + hele ww + ing
B
have/has + voltooid deelwoord
C
to be + voltooid deelwoord
D
have/has + hele ww + ing

Slide 14 - Quizvraag

Wat zijn signaalwoorden voor de present continuous?
A
now, at the moment
B
already, yet, since, for, just
C
last week, in 1962, three years ago
D
always, ever, never, often, usually, every day

Slide 15 - Quizvraag

Present Continuous
A
David works every day.
B
David is taking a shower at the moment.
C
David has lost his keys
D
David lost his keys.

Slide 16 - Quizvraag

Present simple or present continuous?
Present simple
Present continuous
Het is nu aan de gang
Feiten, gewoonten of dingen die met regelmaat gebeuren
She is studying for her English test.
She works at a bank.

Slide 17 - Sleepvraag

He _________ (write) his second book at the moment.

Slide 18 - Open vraag

I _____________ (not/plan) any new tests right now.

Slide 19 - Open vraag

They _____________ (make) cakes later today.

Slide 20 - Open vraag

Huiswerk voor XX XXX
  • Teams > Bestanden > Dalton period 4
  • Maken opdrachten present simple / present continuous. 
  • Klaar? Nakijken EN verbeteren

Slide 21 - Tekstslide

Planning
Volgende bijeenkomst: vrijdag xx - xx uur - lokaal xx
Onderwerp: passive 

Thuis afmaken: oefenopdrachten second conditional - en nakijken!

Slide 22 - Tekstslide

Wat weet je nog van de past simple?

Slide 23 - Tekstslide

Schrijf op wat je weet over de past simple..

Slide 24 - Open vraag

Wat zijn signaalwoorden van de past simple?
A
already, since, for
B
have/has
C
yesterday, two weeks ago, last year
D
ww + ed

Slide 25 - Quizvraag

Past simple
''be''
A
was
B
were
C
was/were
D
are

Slide 26 - Quizvraag

Wat is de past simple van 'study'?
A
studyed
B
studies
C
studied
D
study

Slide 27 - Quizvraag

Wat is de past simple van 'play'?
A
plays
B
played
C
plaied
D
play

Slide 28 - Quizvraag

Wat is de past simple van 'work'?
A
worked
B
works
C
workt

Slide 29 - Quizvraag

Wat is de past simple van 'arrive'?
A
arriveed
B
arrived
C
arrivedt
D
arrives

Slide 30 - Quizvraag

He ____________ (watch) the TV show yesterday.

Slide 31 - Open vraag

________ you _______ (travel) to the USA last year?

Slide 32 - Open vraag

She ____________ (study) hard for this test

Slide 33 - Open vraag

They ________ (not/arrive) on time.

Slide 34 - Open vraag