7

7
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

7

Slide 1 - Tekstslide

Meedoen?
LessonUp.app
of
download de app: LessonUp-app Vul de code in:

Slide 2 - Tekstslide

Programma
  1. nieuws
  2. werkwoordspelling
  3. enkelvoudig & samengestelde zinnen-schrijfexamen
  4. drogredenen (foute argumenten) -CE-examen
  5. koppelteken (als we tijd hebben)-schrijfexamen
  6. huiswerk
 

Slide 3 - Tekstslide

Leestip!
November: leesmaand bij de bibliotheek. Loop naar binnen en ontdek! Je kunt gelijk je (gratis) exemplaar meenemen.
En lees 📚  📚  (desnoods nadat je je diploma op zak hebt 🎊 🎉 en de vlag uithangt 😃)

Slide 4 - Tekstslide

nieuws 
- versnellers november: je hebt een uitnodiging om een proefexamen te maken; dit is heel nuttig!
-extra Lesson-Up met filmpjes 'schrijfexamen' 
-schrijfexamen in januari: de nieuwe opdracht is een sollicitatiebrief
-a.s. donderdag 18:00 uur workshop interpunctie deel 1

Slide 5 - Tekstslide

werkwoordspelling

Slide 6 - Tekstslide

Wat weet je over 't exkofschip? (werkwoordspelling)

Slide 7 - Woordweb

werkwoordspelling
Als je de regels niet kent, zul je veel fouten maken...

om te beginnen: de persoonsvorm (pv) is het werkwoord dat in een zin van tijd kan veranderen

Rachid wil een verhaal vertellen
Rachid wilde een verhaal vertellen

Slide 8 - Tekstslide

tegenwoordige tijd
1e persoon enkelvoud: ik.........loop  (ik vorm)
2e persoon enkelvoud: jij loopt (ik-vorm + t)
3e persoon enkelvoud: hij/zij/het loopt (ik-vorm +t)
1ste persoon meervoud: wij lopen (hele werkwoord)
2de persoon meervoud: jullie lopen (hele werkwoord)
3de persoon meervoud: zij lopen (hele werkwoord)

Slide 9 - Tekstslide

tegenwoordige tijd
-ik vind dit een goed plan!

-jij vindt dit een goed plan > 2e persoon enkelvoud is stam + t

Slide 10 - Tekstslide

tegenwoordige tijd
- bij 'ik' altijd de ik-vorm > haal -en van het hele werkwoord
-dan vind je de stam. Soms moet je de spelling nog iets aanpassen

-werken > ik werk
-vinden > ik vind

Slide 11 - Tekstslide

jij of je achter de pv?
> dan schrijf je alléén de ik-vorm

studeer jij ook in het weekend?

(dit is dus bij de tegenwoordige tijd)

Slide 12 - Tekstslide

ezelsbruggetje
lopen of smurfen

'loop jij dit een goed idee?'
vind je dit een goed idee?

(dit mag alleen bij de tegenwoordige tijd)

Slide 13 - Tekstslide

verleden tijd
Bij zwakke werkwoorden zet je (te)n of (de)n achter de stam

soms kun je dit horen...

zo niet: 't exkofschip / 't sexy fokschaap

(let op de medeklinkers)

Slide 14 - Tekstslide

want (verleden tijd)
eindigt de stam (ik vorm) op een medeklinker van 't exkofschip?
of op een Engelse sisklank?

> schrijf dan (te(n) achter de ik-vorm

jij werkte................................hij vertelde

Slide 15 - Tekstslide

verleden tijd
ik reisde 


ik proefde


Slide 16 - Tekstslide

waarom is de juiste spelling (verleden tijd) ik reisde

Slide 17 - Open vraag

voltooid deelwoord
Hoe herken je een voltooid deelwoord?
-iets is al voorbij
-het kan niet van tijd veranderen
-meestal staat er een hulpwerkwoord als 'hebben', 'zijn' of 'worden' bij.
-veel voltooide deelwoorden beginnen met een 'ge'

Slide 18 - Tekstslide

voltooid deelwoorden
-Jeffrey heeft gebeld

heeft = pv

gebeld = voltooid deelwoord

Slide 19 - Tekstslide

voltooid deelwoord
-staat de laatste letter van de stam in het  't exkofschip 

-of is de laatste letter een Engelse sisklank?

>dan eindigt het voltooid deelwoord met een T (t)

Slide 20 - Tekstslide

voorbeelden
* Er gebeurt daar iets

* Er is daar iets gebeurd

Slide 21 - Tekstslide

Tip! bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iet over een zelfstandig naamwoord > de verlichte kamer

>je kunt het 't exkofschip gebruiken om vast te stellen of de verbuiging met -te of -de is

Slide 22 - Tekstslide

laatste punt: de gebiedende wijs
De gebiedende wijs

Bij de gebiedende wijs schrijf je alleen de ik-vorm

Kijk goed en onthoud wat je ziet.

Slide 23 - Tekstslide

Wat is juist?
Harry betaal...altijd op tijd.
A
betaald
B
betaalt

Slide 24 - Quizvraag

Wat is juist?
Zijn alle teksten eind deze maand vertaal...
A
vertaald
B
vertaalt

Slide 25 - Quizvraag

Enkelvoudig of samengesteld?
Amir leest een boek. = enkelvoudige zin

Sterre vindt tennis leuk terwijl Amir liever leest. = samengestelde zin

Slide 26 - Tekstslide

Voegwoorden

Met een 'voegwoord' verbind je twee zinnen aan elkaar.
Nevenschikkend voegwoord: met een nevenschikkend voegwoord verbind je twee hoofdzinnen aan elkaar.
Nevenschikkende voegwoorden: en, maar, of want, dus.


Slide 27 - Tekstslide

Om het verschil tussen een hoofdzin en een bijzin te herkennen, is het handig om te weten wat een 'onderwerp' en een 'persoonsvorm' is (=redekundig ontleden).
IN EEN HOOFDZIN STAAN ONDERWERP EN PERSOONSVORM ALTIJD NAAST ELKAAR

Slide 28 - Tekstslide

Samengestelde zin:
In een samengestelde zin zit vaak een voegwoord. Je plakt dus twee zinnen aan elkaar met een woord zoals: maar, terwijl, als en indien.

Zo maak je uiteindelijk mooiere teksten doordat je korte en lange zinnen afwisselt. Bovendien geef je het verband aan in een zin.

Slide 29 - Tekstslide

Onderschikking
Een samengestelde zin waarbij een hoofdzin en een bijzin in elkaar verweven zijn. Ze worden verbonden door een onderschikkend voegwoord of betrekkelijk voornaamwoord

Slide 30 - Tekstslide

Herkennen onderschikking
Je moet altijd iets aanpassen als je ze uit elkaar haalt.
Je kunt er altijd een ja/nee vraag van maken.

Voorbeelden onderschikkende voegwoorden: omdat, mits, terwijl, als, hoewel, zodat en indien.


Slide 31 - Tekstslide

Voorbeelden nevenschikking
Je mag hier naar binnen, mits je een geldig coronabewijs hebt.

Je hebt recht op een herkansing, tenzij je je huiswerk niet hebt gemaakt.

De bijzin begint met een voegwoord.




Slide 32 - Tekstslide

We hebben verloren, hoewel we als team goed hebben gepresteerd.
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 33 - Quizvraag

Noem een aantal voegwoorden

Slide 34 - Woordweb

Slide 35 - Link

CE-examen

Slide 36 - Tekstslide

Hoe zat het ook al weer?
-feit: kun je controleren of het waar is/je kunt bewijzen dat het waar is
-standpunt: je bent het er mee eens of niet. De een vindt van wel, de ander vindt van niet. Een standpunt is hetzelfde als: een mening, stelling of bewering.
-een standpunt is niet te bewijzen met feiten. Je gebruikt argumenten om de ander te overtuigen dat je mening juist is.

Slide 37 - Tekstslide

Wat is een drogreden?

Slide 38 - Open vraag

Argumenten

Een standpunt is overtuigender als er sterke argumenten gebruikt worden. Bij veel standpunten worden er echter foute of zwakke argumenten gebruikt om anderen te overtuigen.

Slide 39 - Tekstslide

Sterke argumenten:
Sterke argumenten zijn argumenten die je kunt controleren:

-feiten
-ervaringsargument
-gezagsargument (iemand die veel afweet van een onderwerp)

Slide 40 - Tekstslide

zwakke argumenten:
zwakke argumenten zijn gebaseerd op een gevoel of een persoonlijke overtuiging.


Slide 41 - Tekstslide

foute argumenten
Een fout argument noemt men een drogreden. Bijvoorbeeld:
-een algemene regel uitroepen op basis van te weinig gegevens (=overhaaste generalisatie)
-doen alsof er maar twee mogelijkheden zijn
-een foute conclusie trekken
-een deskundige citeren die op dat terrein helemaal niet deskundig is = misbruik van autoriteit

Slide 42 - Tekstslide

foute argumenten=drogreden
-aanval op de persoon= iemand kleineren of op de persoon spelen
-circelredenering: het standpunt herhalen als argument
-publiek bespelenp: iets beweren waar iemand moeilijk tegenin kan gaan (Wie wil zich als weldenkend mens aanmelden bij zo'n organisatie?)


Slide 43 - Tekstslide

foute argumenten = drogreden
-beroep doen op de meerderheid (...is een slechte zaak, want de meeste Nederlanders zijn ertegen.)

Slide 44 - Tekstslide

Huiswerk doel november
-oefentoets via toets.nl (tegel/zie mail)
-maken oefenexamens via facet
-bepaal wat nodig ter voorbereiding examens.
-nuttig: examentraining Taalblokken 3F
-nuttig: check alle documenten kanaal Nederlands, bij bestanden
!!! Lees de beoordelingscriteria van het schrijfexamen

Slide 45 - Tekstslide

Huiswerk doel januari
- inleveren schrijfopdracht?
-Bouwstenen 3F
-Spelling: werkwoorden (herhaling) + komma en dubbele punt
-

Slide 46 - Tekstslide

Fijne week!
Donderdag 18:00 uur: workshop interpunctie deel 1 

Slide 47 - Tekstslide