Gs. Klas 4 §3.3 Crisis en politiek in Nederland - mavo
H3 Het Interbellum (1918-1939)
§3.3 Crisis en politiek in Nederland
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4
In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
H3 Het Interbellum (1918-1939)
§3.3 Crisis en politiek in Nederland
Slide 1 - Tekstslide
Vensterplaat
Slide 2 - Tekstslide
Na het zien van de plaat: Hoe stond Nederland er tijdens het Interbellum voor?
Slide 3 - Open vraag
§3.3 Crisis en politiek in Nederland
Crisis en samenleving
Jaren '30 crisistijd:
- Veel werkloosheid
- Weinig steun overheid --> Stempelen
Slide 4 - Tekstslide
§3.3 Crisis en politiek in Nederland
Crisis en samenleving
M-P H. Colijn
Aanpassingspolitiek:
- Niet meer uitgeven van binnenkomt
- Bezuinigen
- Vasthouden aan Gouden Standaard
- Werkverschaffingsprojecten
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Video
Fascisme
Fascisme is een politieke stroming,
Wordt ook wel extreem-rechts genoemd
De naam komt van het voorwerp dat je hier ziet: een fasces
Dit voorwerp, een bijl met takken, stond symbool voor de macht van bestuurders in het Romeinse Rijk.
Slide 7 - Tekstslide
Benito Mussolini
Leider, of 'Il Duce', van Italië (1922-1943)
Oprichter van de Fasci di Combattimento (Zwarthemden, knokploegen)
Na de Eerste Wereldoorlog en de Vrede van Versailles was er veel onvrede, en dat kwam door de onderhandelingen van de 'slechte' Italiaanse regering.
Slide 8 - Tekstslide
Fascisme in Europa
'Oplossing voor de crisis'
Populair in de jaren ’20 en ’30 van de 20e eeuw
Antwoord op slecht beleid van de democratische regeringen
Niet alleen in Italië of Duitsland (NSDAP), ook in Engeland (BUF) en Nederland (NSB)
Slide 9 - Tekstslide
Oswald Mosley (Engeland)
Anton Mussert (Nederland)
Slide 10 - Tekstslide
Kenmerken van fascisme (1)
Fascisme is overal tegen: vooral dingen die vreemd zijn en andere culturen
Fascisme is anti-democratisch: het volk hoeft niet mee te praten
Er is één leider. Hij bepaalt wat goed is. (Leidersbeginsel/Führerbeginsel)
Slide 11 - Tekstslide
Kenmerken van fascisme (2)
Fascisme is nationalistisch: de eigen staat boven alles
Fascisme gaat uit van ongelijkheid tussen mensen: de hoogontwikkelden moeten de laagontwikkelden leiden. (Het recht van de sterkste: Sociaal-Darwinisme)
Slide 12 - Tekstslide
Kenmerken van fascisme (3)
Niet denken maar doen. Gevoel is belangrijker dan denken.
Geweld is goed: geen woorden maar daden
De vrouw is ondergeschikt: haar taak is het krijgen van kinderen.
Slide 13 - Tekstslide
Nationaal-Socialisme
Met Nationaal-Socialisme wordt het Duits fascisme in de periode 1933-1945 bedoeld
Ook wel: nazisme genoemd
De aanhangers worden ook wel nazi's genoemd
De Nederlandse NSB was ook nationaal-socialistisch
Slide 14 - Tekstslide
Kenmerken van nationaal-socialisme
Het Duitse ras moet raszuiver worden gehouden.
Rassenleer en antisemitisme
Het Duitse volk heeft Lebensraum (=levensruimte) nodig.
Heim ins Reich: alle Duitsers moeten in één groot rijk wonen
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Video
§3.3 Crisis en politiek in Nederland
Crisis en politiek
Door crisis opkomst NSB olv A. Mussert
Met WA
Nazi-Dui. = het voorbeeld
Slide 17 - Tekstslide
§3.3 Crisis en politiek in Nederland
Crisis en politiek
Eind jaren '30
Nederland neutraliteitspolitiek
- Kost te veel geld
Toch mobilisatie in 1940
NL had verouderd leger
Slide 18 - Tekstslide
In het Verdrag van Versailles stond dat Duitsland een gebied aan de grens moest demilitariseren. Er mochten geen Duitse soldaten meer aanwezig zijn in dat gebied.
Welk gebied moest worden gedemilitariseerd?
A
gebied 1
B
gebied 2
C
gebied 3
D
gebied 4
Slide 19 - Quizvraag
Welke verkiezingsposter hoort bij de politieke partij van Anton Mussert?
A
poster 1
B
poster 2
C
poster 3
D
poster 4
Slide 20 - Quizvraag
In de spotprent komt een mening naar voren over de aanpak van de economische crisis door de Nederlandse regering.
Welke mening over de aanpak van de economische crisis is in de tekening te herkennen?
A
een negatieve mening, want de werklozen verdedigen zichzelf tegen de maatregelen van Colijn
B
een negatieve mening, want er wordt niet genoeg geld besteed aan de bestrijding van de werkloosheid
C
een positieve mening, want Colijn wordt afgebeeld als een sterke leider die de werkloosheid zal verslaan
D
een positieve mening, want er wordt zestig miljoen besteed om de werkloosheid te bestrijden
Slide 21 - Quizvraag
Blijkt uit de bron dat de NSB het eens of oneens is met de aanpak van de crisis door de regering? En waaruit blijkt dat?
A
eens, want de NSB geeft de Joden de schuld van de werkloosheid
B
eens, want de NSB is op dat moment een regeringspartij
C
oneens, want de NSB wil de werkloosheid aanpakken
D
oneens, want de NSB wil niet ingrijpen bij een economische crisis
Slide 22 - Quizvraag
Welk begrip hoort bij de bron?
A
demilitarisatie
B
dolkstootlegende
C
Führerprincipe
D
Heim ins Reich
Slide 23 - Quizvraag
In welk jaar is deze foto gemaakt?
A
1930
B
1933
C
1936
D
1939
Slide 24 - Quizvraag
Welk doel had de Gestapo in nazi-Duitsland?
A
de bijeenkomsten van de NSDAP met geweld beschermen
B
de concentratiekampen leiden
C
de jeugd tot nationaal-socialisten opvoeden
D
de tegenstanders van Hitler vervolgen
Slide 25 - Quizvraag
Welke gebieden worden aangegeven met de nummers 1 tot en met 8? Dat zijn gebieden die Duitsland
A
heeft veroverd in de periode 1933-1939.
B
heeft veroverd tijdens de Eerste Wereldoorlog.
C
moest afstaan door het Verdrag van Versailles.
D
moest afstaan tijdens de Eerste Wereldoorlog.
Slide 26 - Quizvraag
In 1933 werd in Duitsland het concentratiekamp Dachau opgericht. Welke groepen werden in de periode 1933-1939 in het kamp gevangen gezet?
A
Duitse Joden en Nederlandse verzetsstrijders
B
Duitse Joden en politieke tegenstanders van de nazi’s
C
Russische krijgsgevangenen en Nederlandse verzetsstrijders
D
Russische krijgsgevangenen en politieke tegenstanders van de nazi’s
Slide 27 - Quizvraag
Tussen 1920 en 1930 pleegde Hitler een staatsgreep. Dat was onder andere een gevolg van de slechte economische situatie die op dat moment voor veel onrust zorgde. De staatsgreep mislukte.
In welk jaar vond deze staatsgreep plaats? En welke omschrijving van de economische situatie past bij dat jaar?
A
1923
inflatie in Duitsland
B
1923
wereldwijde economische crisis
C
1929
inflatie in Duitsland
D
1929
wereldwijde economische crisis
Slide 28 - Quizvraag
Welke organisatie van de nazi’s had in de periode 1921-1933 als belangrijkste opdracht partijbijeenkomsten te bewaken en politieke tegenstanders te bedreigen?