Bouwsteen 01 + 02, week 3 (schrijven)

Nederlands
Jaar 1 en 2
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1-3

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
Jaar 1 en 2

Slide 1 - Tekstslide

Tekstsoorten

Slide 2 - Woordweb

Lesdoel
Aan het einde van deze les:
- kun je een schrijfdoel kiezen (informeren, overhalen, uitleggen)
- kun je de tekst afstemmen op de lezer.
- Kun je het onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst bepalen.

Slide 3 - Tekstslide

Vanaf nu: schrijven
Je schrijft veel en vaak. Zowel privé als voor je werk of voor school. Berichten op social media, een briefje naar je docent, een stageverslag, een telefoonnotitie, een sollicitatiebrief. 

Het schrijfdoel kiezen: als schrijver moet je duidelijk zijn in wat je wilt bereiken met je tekst. De lezer kan je niet om uitleg vragen. Daarom denk je vooraf goed na over je schrijfdoel. Wil je de lezer:
• informeren,
• overtuigen van je mening of,
• uitleggen hoe hij iets moet doen?

Tekst afstemmen: wat weet de lezer al? Welke woorden kent de lezer?

Slide 4 - Tekstslide

Informatieve teksten:
- Informatie geven over een bepaald onderwerp.
- Eigen mening. Je kunt wel neutraal meningen van anderen beschrijven.
- Voorbeelden: een stageverslag, journaal, uitleg van een docent, memo.

Betogende teksten
- Mening geven over een bepaald onderwerp.
- Overtuigen. Daarvoor geef je argumenten.
- Voorbeelden: recensie, advertentie, blog, column, betoog.

Instructieve teksten
- Uitleggen hoe de lezer iets moet doen. 
- De bedoeling is dat hij een handeling goed uitvoert. Symbolen en zinnen in de gebiedende wijs. 
- Voorbeelden: recept, gebruiksaanwijzing, handleiding, instructie.

Slide 5 - Tekstslide

Jouw stagebegeleider wil een afspraak met je maken op vrijdag. Jij wilt liever op maandag afspreken. Je stuurt een mail terug. Je weet dat je stagebegeleider het erg druk heeft op maandag.
Met welk doel ga je de mail schrijven?
A
Je stagebegeleider vertellen wat je op vrijdag allemaal gaat doen.
B
Je stagebegeleider informeren dat je geen tijd hebt voor een afspraak.
C
Je stagebegeleider overhalen om de afspraak naar maandag te verzetten.

Slide 6 - Quizvraag

Wat voor soort tekst ga je schrijven?
A
Een informatieve tekst
B
Een betogende tekst
C
Een instructieve tekst

Slide 7 - Quizvraag

Welke zinnen zijn passend? Kies de juiste.
A
Hé man, Beter doen we die afspraak op maandag. Later!
B
Beste meneer, Ik zou graag de afspraak naar maandag verzetten. Met vriendelijke groet,

Slide 8 - Quizvraag

Onderwerp - hoofdgedachte
Onderwerp: Het onderwerp beschrijft in een paar woorden waar de gehele geschreven of gesproken tekst over gaat. Bijvoorbeeld: hipsters.

Hoofdgedachte: De hoofdgedachte beschrijft in één zin het belangrijkste wat over het onderwerp wordt verteld. Bijvoorbeeld: hipsters willen graag opvallen.

Vaak gebruik je het onderwerp of de hoofdgedachte als titel van je tekst. Aan de hoofdgedachte kun je soms zien om welke tekstsoort het gaat. Schrijf je een tekst met als titel 'Hipsters zijn aanstellers' dan ben je bezig met een betoog. Je probeert je publiek van je mening te overtuigen.


Slide 9 - Tekstslide

Voorbeeldtekst
Overstromingen in Australië

Slide 10 - Tekstslide

Huiswerk

  • Taalblokken Bouwstenen:
    01 Tekstsoorten > schrijven > opdracht 5 - 24
    02 Onderwerp / hoofdgedachte > schrijven > opdracht 1 - 10
  • Woordenschat bouwstenen 3 + 4

Week 44: toets woordenschat, bouwsteen 1-8
Week 46: schrijftoets

Slide 11 - Tekstslide