Havo 3 functiewoorden & argumentatie

Welkom!
Aan het einde van de les kun je...

...het verschil uitleggen tussen signaalwoorden en functiewoorden;

...uitleggen wat een functiewoord is;

...het functiewoord van een alinea benoemen.
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Aan het einde van de les kun je...

...het verschil uitleggen tussen signaalwoorden en functiewoorden;

...uitleggen wat een functiewoord is;

...het functiewoord van een alinea benoemen.

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Slide 3 - Tekstslide

Wat is het bijbehorende functiewoord?
A
Anekdote
B
Aanleiding
C
Constatering
D
Verklaring

Slide 4 - Quizvraag

Slide 5 - Tekstslide

Wat is het bijbehorende functiewoord?
A
Anekdote
B
Aanleiding
C
Constatering
D
Verklaring

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Tekstslide

Wat is het bijbehorende functiewoord?
A
Anekdote
B
Aanleiding
C
Constatering
D
Verklaring

Slide 8 - Quizvraag

Welkom!
Aan het einde van de les kun je...

...uitleggen wat feitelijke en waarderende argumenten zijn;

...standpunt en argument van elkaar onderscheiden;

...de argumentatiestructuur herkennen in een tekst.

Slide 9 - Tekstslide

Argumentatie
Om een standpunt te verdedigen, gebruik je verschillende argumenten.

feitelijke argumenten = kun je controleren

waarderende argumenten = kun je niet controleren

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Aan de slag!
H3 Lezen: argumentatie (1)

- Bekijk het filmpje.
- Lees de theorie nog eens rustig door.
- Maak opdracht 1 & 2.

Let op: in Magister vind je een weektaak. Deze opdrachten zijn voor de komende week.

Slide 14 - Tekstslide

Welkom!
Aan het einde van de les kun je...

…nevenschikkende en onderschikkende argumenten herkennen in een tekst;

...uitleggen wat het verschil is tussen een tegenargument en een weerlegging.

Slide 15 - Tekstslide

Terugblik
Feitelijke en waarderende argumenten

Enkelvoudige argumentatie = 1 argument

Onderschikkende argumentatie = ondersteunend argument (want, want)

Nevenschikkende argumentatie =
opsomming van inwisselbare argumenten (en, en, en)

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Argumentatieschema?
Met zwemmen train je elke spier in je lijf. Bovendien belast je je eigen gewicht niet, want je drijft. Daarom is zwemmen de beste work-out voor je lichaam. 

Stap 1: wat is het standpunt (S)?
Stap 2: welke argumenten herken je (A)?
Stap 3: op welke manier ondersteunen de argumenten elkaar: nevenschikkend (en, en) of onderschikkend (want, want)?

Slide 18 - Tekstslide

Argumentatieschema C
(A1) Met zwemmen train je elke spier in je lijf. (A2) Bovendien belast je je eigen gewicht niet, (A3) want je drijft. (S) Daarom is zwemmen de beste work-out voor je lichaam. 

Stap 1: Daarom is zwemmen de beste work-out voor je lichaam. (S)
Stap 2: 3 argumenten (A1, A2, A3)
Stap 3: 
A1 = Met zwemmen train je elke spier in je lijf.
A2 = Bovendien belast je je eigen gewicht niet (signaalwoord voor opsomming 'en' dus nevenschikkend)
A3 = want je drijft (ondersteunend aan A2, dus onderschikkend)

Slide 19 - Tekstslide

Weerlegging
Een argument dat laat zien dat een argument zwak of onwaar is noemen we een weerlegging.

Het is fijn dat de aarde opwarmt (S), want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (argument voor).
Maar de kans dat je huidkanker krijgt, wordt daardoor wel een stuk groter (argument tegen). Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft, is er niets aan de hand (weerlegging).


Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Link

Slide 22 - Link