Spelling, blok 3 (klas 1)

Spelling, blok 3 (klas 1)
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Spelling, blok 3 (klas 1)

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan wij vandaag doen? 
  • afspraken en regels
  • terugkoppeling vorige les 
  • leerdoelen deze les 
  • uitleg theorie 
  • zelfstandig huiswerk maken 

Slide 2 - Tekstslide

Afspraken en regels 
Je bent op tijd in de les!
Telefoon thuis of in de kluis!
Opgeladen Chromebook
1e keer waarschuwing
2e keer strafwerk
3e keer nablijven
Geen kauwgom of snoep --> nu kan het nog in de prullenbak
We zijn lief tegen elkaar. 
Als ik aan het woord ben, zijn jullie stil!

Slide 3 - Tekstslide

Terugkoppeling vorige les 
  • Spelling van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd. --> ik --> stam, jij/hij/zij --> stam +t, wij/jullie --> hele werkwoord. Als je achter pv staat --> alleen stam. 
  • korte klank en lange klank (je kunt een woord in stukjes verdelen. Elk stukje is een klankgroep. Een woord kan uit een of meer klankgroepen bestaan --> brood, kroket (kro-ket). 

Slide 4 - Tekstslide

Leerdoelen 
Na deze les: 
  • kun je de persoonsvorm in de verleden tijd goed schrijven;
  • weet je wat klankvaste en klankveranderende werkwoorden zijn.

Slide 5 - Tekstslide

Persoonsvorm verleden tijd 
Je hebt geleerd dat een zin in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd kan staan. Aan de persoonsvorm zie je in welke tijd de zin staat. 

Je gebruikt de tijdproef om de persoonsvorm (pv) in een zin te vinden.
Staat een zin in de tegenwoordige tijd, zet hem dan in de verleden tijd. Het werkwoord dat zich aanpast, is de persoonsvorm.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Waaraan zie je in welke tijd de zin staat?
A
Aan de persoonsvorm
B
Aan het hele werkwoord
C
Aan het voltooid deelwoord

Slide 8 - Quizvraag

Vul de persoonsvorm in de verleden tijd in.
De kapper.......(knippen) gisteren mijn haar.
A
knipde
B
knipte
C
knipden
D
knipten

Slide 9 - Quizvraag

Vul de persoonsvorm in de verleden tijd in.
Het kindje..............(struikelen) over de deurmat.
A
struikelde
B
struikelte

Slide 10 - Quizvraag

klankveranderende werkwoorden
Werkwoorden waarbij de klank verandert als je het werkwoord in een andere tijd zet, noemen we klankveranderend
Bijvoorbeeld: 
Tegenwoordige tijd --> Mijn cavia slaapt de hele dag. 
Verleden tijd --> Mijn cavia sliep de hele dag. 

Slide 11 - Tekstslide

Klik het juiste antwoord aan.
Wat is een klankvast werkwoord?
A
Bij deze werkwoorden verandert de klank niet als je hem in de verleden tijd zet.
B
Bij deze werkwoorden verandert de klank als je het werkwoord in de verleden tijd zet.

Slide 12 - Quizvraag

Klik het juiste antwoord aan.
Wat zijn klankveranderende werkwoorden?
A
Bij deze werkwoorden verandert de klank niet als je hem in de verleden tijd zet.
B
Bij deze werkwoorden verandert de klank als je het werkwoord in de verleden tijd zet.

Slide 13 - Quizvraag

Vul van het klankveranderende werkwoord de verledentijdsvorm (meervoud) in.
Blijven
A
blijven
B
blijf
C
bleven
D
bleef

Slide 14 - Quizvraag

Aan de slag! 
Je gaat zelfstandig spelling van blok 3 maken. 

Slide 15 - Tekstslide