In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Nederlands
Cursus 5 - Grammatica Woordsoorten
Slide 1 - Tekstslide
Planning
Uitleg werkwoordspelling
Zelfstandig met de oefeningen aan de slag
P L A N N I N G
Cursus 5 -Grammatica
Huiswerk §4 en § 6 af? Oefentoets gemaakt?
Bespreken huiswerk/opdrachten
§8: telwoord blz. 220
Opdracht 1 t/m 6 maken in boek/schrift
Inzien so grammatica.
Gebruik je lesboek bij het inzien.
Slide 2 - Tekstslide
Je kent het aanw. vnw. en vr. vnw. en kunt deze herkennen in de zin,
Je kunt het verschil tussen een zelfstandig, koppel- en hulpwerkwoord uitleggen en herkennen.
Lesdoelen
Slide 3 - Tekstslide
Grammatica woordsoorten
Zinnen bestaan uit woorden. Die woorden kun je indelen in soorten. Je kunt van elk woord in een zin bepalen bij welke woordsoort het hoort. Zo ontdek je hoe een taal is opgebouwd.
Slide 4 - Tekstslide
Zag je dat *onze* hond mij zijn riem kwam brengen?
Sleep het juiste voornaamwoord naar het vakje.
sleep de juiste woordsoort naar het vak hiernaast
Persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw)
Bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw)
Aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw)
Vragend voornaamwoord (vr. vnw)
Slide 5 - Sleepvraag
*Wat* heb je allemaal gehoord op dat feestje?
Sleep het juiste voornaamwoord naar het vakje.
sleep de juiste woordsoort naar het vak hiernaast
Persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw)
Bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw)
Aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw)
Vragend voornaamwoord (vr. vnw)
Slide 6 - Sleepvraag
Ik ken de aanwijzende en vragende voornaamwoorden benoemen en herkennen.
😒🙁😐🙂😃
Slide 7 - Poll
Slide 8 - Video
Christiano Ronaldo verdiende vorig jaar 239 miljoen euro.
Benoem de woordsoort van het werkwoord 'verdiende'.
sleep de juiste woordsoort naar het vak hiernaast
zelfstandig werkwoord (zww)
hulpwerkwoord (hww)
koppelwerkwoord (kww)
Slide 9 - Sleepvraag
Zelfstandige werkwoorden
Een werkwoord is een woord dat je kunt doen: fietsen, leren, werken, eten.Maar een werkwoord kan je ook overkomen: vallen, struikelen, krijgen.
Als we weten wat er wordt bedoeld met een bepaald werkwoord, dan noem je dat een zelfstandig werkwoord.
Slide 10 - Tekstslide
Koppelwerkwoorden
Koppelwerkwoorden koppelen altijd een eigenschap aan het onderwerp in de zin. Ze zijn onderdeel van het naamwoordelijk gezegde (het onderwerp van de zin is of wordt iets).
We kennen de volgende koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.
Jullie presentatieis[heel grappig].
Olivia wordt [snel boos].
Bart blijft de hele dag op zijn kamer.
Slide 11 - Tekstslide
Er kunnen meerdere koppelwerkwoorden in een zin staan.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 12 - Quizvraag
Zij is voorzitter.
Is 'is' in deze zin een koppelwerkwoord?
A
Ja
B
Nee
Slide 13 - Quizvraag
Wat is het koppelwerkwoord in de zin: Mijn moeder wilde vroeger altijd docent worden.
A
wilde
B
worden
C
docent
D
wilde docent worden
Slide 14 - Quizvraag
Hulpwerkwoorden
Let op: sommige werkwoorden hebben van zichzelf geen duidelijke betekenis: hebben, kunnen, mogen, moeten, willen, worden, zijn, zullen. Daarom 'helpen' deze woorden altijd een ander werkwoord. Dit is de reden dat we deze werkwoorden hulpwerkwoorden noemen.
Sommige opdrachten kunnen lastig zijn.
Vanavond zouden we pizza kunnen eten.
Slide 15 - Tekstslide
Je kunt het verschil tussen een zelfstandig, koppel- en hulpwerkwoord uitleggen en herkennen.
Lesdoelen
Slide 16 - Tekstslide
Aan het werk
Wat:
huiswerk vrijdag 17 januari.
Maken: opdracht 1/2/3/4 (schrift/boek)
Nakijken opdrachten
Daarna: oefentoets & trainer online
Hoe:
Antwoorden in je schrift schrijven.
Hulp:
Theorie lesboek
Samenwerken klasgenoot mag.
Tijd:
Tot lesafsluiting
Klaar:
Oefenen zinsontleding Cambiumned.
timer
10:00
Slide 17 - Tekstslide
Ik kan het zelfstandig, koppel- en hulpwerkwoord in een zin vinden.