Chapitre 3D derde les

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

Wat weten we al van unité 2?

Chapitre 3D Grammaire + 3E Regarder

Prends ton livre A 

Les buts

-Je weet hoe je "en, à, au, aux" gebruikt   

-Je weet hoe je de passé composé maakt met avoir en être.

-Je kunt woorden uit een film begrijpen

Vocabulaire E (page cent-vingt-cinq)

Contrôler: 15 +16 (page cent-douze)

Gebruik en, à, au, aux 

en...	en train, en métro, en avion, maar " à vélo" (fiets) en "à pied" (te voet)
en (landen V)	en France, en Turquie, en Allemagne, en Belgique
au (landen M)	Au Maroc, au Portugal, au Canada
aux..	Aux Pays-Bas, aux États-Unis
à..	à Paris, à Baarn, à Soest,

Passé composé met être en avoir

Vaak is het zo:

Als je in het Nederlands hebben of zijn gebruikt, dan is dat in het Frans vaak ook zo. 

Er is wel een verschil met être en avoir.

Passé composé met avoir

werkwoorden op -er	J'ai trouvé un livre
werkwoorden op -ir	J'ai fini mes études
werkwoorden op -re	J'ai vendu ton vélo
Onregelmatig:
avoir (hebben) être (zijn) faire (doen/maken) prendre (nemen)	J'ai eu (ik heb gehad) J'ai été (ik ben geweest) J'ai fait (ik heb gedaan) J'ai pris (ik heb genomen)

Passé composé met être

MNL ENKV	-	Il est allé	Hij is gegaan
MNL MV	-s	Ils sont arrivé s	Zij (M) zijn gebleven
VRL ENKV	-e	Elle est rentré e	Zij is teruggekomen
VRL MV	-es	Elles sont tombé es	Zij (V) zijn gevallen

avoir

être

ont

es

avons

ai

sommes

avez

suis

a

as

sont

êtes

est

Ils (envoyer, versturen)
passé composé

1. ont envoyé
2. sont envoyés
3. envoyais
4. envoyait

Jullie zijn aangekomen in Parijs.

1. Vous avez arrivés à Paris.
2. Vous êtes arrivés à Paris.

tu - rester (blijven)

passé composé

1. tu es resté(e)
2. tu as resté(e)
3. tu as resté
4. tu est resté(e)

vous - aller (gaan)

passé composé

1. vous avez allé
2. vous êtes allées
3. vous êtes allés
4. vous avez allés

Zet in de passé composé.
Elle (tomber)

1. as tombé
2. est tombée
3. a tombé
4. est tombé

Passé Composé
Grandir: je

1. J'ai grandi
2. Je suis grandi

Cet été, on _____ ______ un beau voyage.
(faire (doen/maken), passé composé)

1. est fait
2. a fait
3. est fairé
4. a faité

Prends un papier

et ton stylo/crayon

Excercice 19 page cent douze

Waar en wanneer speelt dit fragment zich af?

Wie spreken er en wat is hun relatie?

Wat hebben ze gedaan tijdens hun verblijf?

Bij wie verbleef Naomi?

Waarom was het lastig in het begin voor Floris?

Wat is belangrijk om goed Frans te leren?

Maak aantekeningen!!

Huiswerk volgende les

Faire: 20 a (online luisteren) b

Apprendre: 3 sheets gepost op Teams 3VA Frans uit de les + vocabulaire E (répéter A+B)

Zoek een recensie van een hotel/airBnB in het Frans op internet. Was het goed of slecht?