Vaste vz 3/4 + Keuzevoorzetsels I

Was hast du in
deinen Ferien gemacht?
1 / 39
volgende
Slide 1: Woordweb
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Was hast du in
deinen Ferien gemacht?

Slide 1 - Woordweb

Naamvallen
Vaste voorzetsels
en
Keuzevoorzetsels I

Slide 2 - Tekstslide

Voorzetsels

Slide 3 - Tekstslide

Ich fahre mit d.. Zug (m)
A
der
B
das
C
dem
D
die

Slide 4 - Quizvraag

Er kommt aus d.. Wohnung (v).
A
der
B
die
C
das
D
dem

Slide 5 - Quizvraag

Meine Schwester ist bei d... Zahnarzt.
A
der
B
dem
C
die
D
das

Slide 6 - Quizvraag

Er geht durch .......... Zimmer (o)
A
einen
B
ein
C
eines
D
eine

Slide 7 - Quizvraag

Die Blume ist für ............ Opa.
A
der
B
den
C
die
D
das

Slide 8 - Quizvraag

Ohne ........... Vater werde ich es nicht tun.
A
mein
B
meiner
C
meinen
D
meine

Slide 9 - Quizvraag

Der Mann schaute aus ..... (het) Fenster (o).

Slide 10 - Open vraag

Der Vogel fliegt durch ...... (de) Luft (v).

Slide 11 - Open vraag

Ich wohne bei ...... (mijn) Mutter (v).

Slide 12 - Open vraag

Ich habe dieses Geschenk für .... (jou) gekauft.

Slide 13 - Open vraag

Ich fahre dieses Jahr ohne ..... (mijn) Eltern (mv) in die Ferien.

Slide 14 - Open vraag

Kann ich morgen zu .... (jullie) kommen?

Slide 15 - Open vraag


Slide 16 - Tekstslide

DATIV (3e naamval)

je krijgt een antwoord op de vraag : ... of ...


JE BENT ER

Slide 17 - Tekstslide

DATIV (3e naamval)

je krijgt een antwoord op de vraag : wo? (=waar)

                                                   wann?(=wanneer)


JE BENT ER

Slide 18 - Tekstslide

voorbeeld

Er steht vor d... Tür(v).

waar staat hij? "voor de deur" dus DATIV

Er steht vor der Tür.

Slide 19 - Tekstslide

Akkusativ (4e naamval)

je krijgt een antwoord op de vraag: ...


JE GAAT ER HEEN

Slide 20 - Tekstslide

Akkusativ (4e naamval)

je krijgt een antwoord op de vraag: wohin?(=waarheen)


JE GAAT ER HEEN

Slide 21 - Tekstslide

voorbeeld

Er springt in d... Wasser(o).

waarheen? springt hij "in het water" dus Akkusativ

Er springt in das Wasser.

Slide 22 - Tekstslide

Een auto met vier wielen rijdt

Een auto met drie wielen staat stil

Beweging is 4e naamval
Bevinden is 3e naamval.

Slide 23 - Tekstslide

Hoeveel Wechselpräpositionen kent het Duits?
A
7
B
8
C
9
D
10

Slide 24 - Quizvraag

Welke zin is fout?
A
Ich setze mich neben die Frauen.
B
Ich sitze neben den Frauen
C
Ich gehe in das Schwimmbad
D
Ich schwimme in das Schwimmbad

Slide 25 - Quizvraag

Welke vraag stel je om een vierde naamval te bepalen bij de keuzevoorzetsels?
A
Wohin?
B
Wo?
C
Wodurch?
D
Wovon?

Slide 26 - Quizvraag

Dieser Satz ist richtig!!!
Dieser Satz ist leider falsch

Für die Reise müssen wir tanken
Der Ball rollt unter das Auto
Die Kreditkarte liegt im Hotelzimmer
Ich wohne über dem Geschäft 
Ich lege die Zeitung auf dem Tisch 
Die Zeitung liegt noch auf dem Tisch

Slide 27 - Sleepvraag

Das Buch liegt auf d... Tisch(m).
A
dem
B
den

Slide 28 - Quizvraag

Das Bild hängt an d... Wand(v).
A
die
B
der

Slide 29 - Quizvraag

Es fällt hinter dein... Stuhl(m).
A
deinem
B
deinen

Slide 30 - Quizvraag

Er geht in d... Disko(v).
A
die
B
der

Slide 31 - Quizvraag

Vul in.

Das Auto steht vor d...….Garage (v)

Slide 32 - Open vraag

Vul in.

Das Heft fällt auf d...…...Boden (m).

Slide 33 - Open vraag

Das Buch ist hinter d.. Schrank (m) gefallen.

Slide 34 - Open vraag

Der Hund legte sich unter d.. Stuhl (m).

Slide 35 - Open vraag

Der Torwart stand zu weit vor sein.. Tor (o).

Slide 36 - Open vraag

An welch.. Tag kommt ihr denn an?

Slide 37 - Open vraag

Slide 38 - Link

Wat gaat goed?
Wat kan je nog verbeteren?

Slide 39 - Open vraag