Inburgeringsexamen

Inburgeringsexamen
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
VPROMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 1 min

Onderdelen in deze les

Inburgeringsexamen

Slide 1 - Tekstslide

Inhoud examen Kennis van Nederland
1. Nederland: geografie, vervoer en wonen
2. Geschiedenis
3. Staatsinrichting, politiek en grondwet
4. Nederlandse taal
5. Opvoeding en onderwijs
6. Gezondheidszorg
7. Werk en inkomen

Slide 2 - Tekstslide

Wat betekent Nederland?
A
Laag land
B
Waterland

Slide 3 - Quizvraag

In welke stad zit de regering van Nederland?
A
Den Haag
B
Rotterdam

Slide 4 - Quizvraag

Waar ligt de grootste zeehaven van Nederland?
A
Rotterdam
B
Amsterdam

Slide 5 - Quizvraag

Wat is typisch Nederlands in het verkeer?
A
Boten
B
Fietsen

Slide 6 - Quizvraag

Hoe lang duurde de oorlog met Spanje?
A
8 jaar
B
80 jaar

Slide 7 - Quizvraag

Is er in Nederland scheiding van kerk en staat?
A
Ja
B
Nee

Slide 8 - Quizvraag

Welke kolonie van Nederland werd onafhankelijk vlak na de Tweede Wereldoorlog?
A
Indonesië
B
Suriname

Slide 9 - Quizvraag

Waren de VOC-schepen voor de handel of voor de visvangst?
A
Voor de handel
B
Voor de visvangst

Slide 10 - Quizvraag

Hoe heet de kroonprinses?
A
Amalia
B
Beatrix

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de belangrijkste wet in Nederland?
A
De grondwet
B
De parlementswet

Slide 12 - Quizvraag

Heeft Nederland één staatsgodsdienst of zijn er veel godsdiensten?
A
Eén staatsgodsdienst
B
Meerdere godsdiensten

Slide 13 - Quizvraag

Is wapenbezit zonder vergunning toegestaan of strafbaar in Nederland?
A
Toegestaan
B
Strafbaar

Slide 14 - Quizvraag

Wat leert u in een Nederlandse taalles?
A
Alle Europese talen
B
De Nederlandse taal

Slide 15 - Quizvraag

Wie betaalt een taalcursus?
A
De school betaalt
B
Ik betaal zelf

Slide 16 - Quizvraag

Opa's en oma's in Nederland, wonen die bij hun kinderen of wonen ze apart?
A
Ze wonen apart
B
Ze wonen bij hun kinderen

Slide 17 - Quizvraag

Is het voor het leren van de taal goed om met kinderen naar Nederlandse televisie te kijken?
A
Ja
B
Nee

Slide 18 - Quizvraag

Wie kiest er in Nederland de school voor het kind?
A
De gemeente
B
De ouders

Slide 19 - Quizvraag

Vanaf welke leeftijd is onderwijs verplicht in Nederland?
A
Vier jaar
B
Vijf jaar

Slide 20 - Quizvraag

Als u ziek wordt, waar gaat u in Nederland het eerst naar toe?
A
De huisarts
B
Het ziekenhuis

Slide 21 - Quizvraag

Voor wie is het consultatiebureau?
A
Voor kleine kinderen
B
Voor grotere kinderen

Slide 22 - Quizvraag

Waar haalt men in Nederland medicijnen op recept?
A
Bij de apotheek
B
Bij de drogist

Slide 23 - Quizvraag

Waar gaat u in het geval van een noodgeval naar toe?
A
Naar de apotheek
B
Naar het ziekenhuis

Slide 24 - Quizvraag

Waar is in Nederland veel werk te vinden?
A
in de landbouw
B
in de zorg

Slide 25 - Quizvraag

Hoe vindt u in Nederland gemakkelijker werk?
A
Via de krant
B
Via familie

Slide 26 - Quizvraag

Geeft men elkaar bij een sollicitatiegesprek eerst een hand of gaat men direct zitten?
A
Eerst een hand
B
Direct zitten

Slide 27 - Quizvraag

Krijgt u in Nederland een uitkering of moet uw partner voor u zorgen?
A
Ik krijg een uitkering
B
Mijn partner moet voor mij zorgen

Slide 28 - Quizvraag