Thema 4 Bs 5: Onderzoek naar evolutie

Vandaag 
  • Een herhaling BS 1
  • BS 4 inclusief quiz
  • BS 5 inclusief quiz
  • Maken opdrachten bs 4 en 5
  • slot
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Vandaag 
  • Een herhaling BS 1
  • BS 4 inclusief quiz
  • BS 5 inclusief quiz
  • Maken opdrachten bs 4 en 5
  • slot

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Herhaling BS 1

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In de afbeelding zie je vier diagrammen.

Welk diagram geeft een deel van de indeling van de planten juist weer?
A
Diagram A
B
Diagram B
C
Diagram C
D
Diagram D

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De levende organismen worden in drie domeinen ingedeeld.

Bij welk domein hebben de cellen van de organismen een celkern?
A
Archea
B
Eukaryoten
C
Bacteriën
D
Cyanobacterie

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hieronder staan de binaire namen van vijf diersoorten.
1. Microtus arvalis (veldmuis), 2. Clethrionomys glareolus (rosse woelmuis)
3. Microtus agrestis (aardmuis), 4. Microtus nivalis (sneeuwmuis)
5. Clethrionomys rutilus (kleine woelmuis)

Om hoeveel geslachten gaat het hier? en, hoeveel soorten?

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Basisstof 4
Evolutietheorieën

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mindmap Evolutie-Theorieën

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Soortvorming

Wil een nieuwe soort ontstaan uit een andere soort, dan moet een deel van de originele populatie:

  1. Langdurig geïsoleerd raken van het andere deel van de populatie
  2. Terechtkomen in een ander milieu, wat andere eisen aan het individu stelt
  3. Er moeten mutaties plaatsvinden in het DNA

Slide 9 - Tekstslide

oortenvorming
Wil een nieuwe soort ontstaan uit een andere soort, dan moet een deel van de originele populatie:
Langdurig geïsoleerd raken van het andere deel van de populatie
Terechtkomen in een ander milieu, wat andere eisen aan het individu stelt
Er moeten mutaties plaatsvinden in het DNA
Selectiedruk
Natuurlijke selectie
Mutaties

Slide 10 - Tekstslide

Evolutie vindt plaats omdat organismen die het beste zijn aangepast in een populatie hun genen door geven aan de volgende generatie.  --> natuurlijke selectie-survival of the fittest.  kan alleen door grote genetische variatie. variatie door recombinatie en mutaties. 


Wat is in de neodarwinistische evolutietheorie het uitgangspunt ter verklaring van de grote soortendiversiteit op aarde?
A
in een populatie passen individuen zich voortdurend aan veranderende milieuomstandighden aan en geven nieuwe kenmerken door aan hun nakomelingen.
B
In een populatie zullen alleen sterke individuesn overleven en deze zullen dus ook sterke individuen voortbrengen.
C
In een populatie zullen vooral de individuen die goed zijn aangepast aan het milieu zich voortplanten.
D
Veranderingen in het milieu dwingt de individuen in een populatie tot mutatie om te overleven. Deze mutatie geven zedoor aan hun nakomelingen.

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke factor bepaalt zowel de richting als de snelheid van de evolutie?
A
Veranderingen in het milieu van organismen.
B
Een strijd om het bestaan tussen de organismen.
C
Variatie tussen verschillende organismen.
D
Veranderingen van het DNA van organismen.

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De berkenspanner is een mottensoort waarvan een lichtgrijze en een zwarte variant voorkomt. In Engeland was rond 1850 slechts 1% van de motten zwart. In 1900 bleek echter 99% zwart te zijn. Dit werd verklaard doordat de lichte exemplaren sterk opvielen op de boomstammen die zwart waren geworden door de roet uit schoorstenen. Daardoor vormden de lichte exemplaren een opvallende prooi voor vogels.

Welke term omschrijft deze verschuiving in de kleurverhouding het beste?
A
Adaptatie
B
Evolutie
C
Genetische Isolatie
D
Natuurlijke selectie

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Basisstof 5: Onderzoek naar evolutie
Thema 4: Evolutie

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
  • Je kent enkele onderzoeksmethode naar verwantschap 
  1. Vergelijken van de anatomie 
  2. Vergelijken van de biochemie (DNA-sequencing, overeenkomst in bouw van cellen)
  • Je kunt verschillen en overeenkomsten herkennen tussen organen en orgaanstelsels van de mens en van verschillende diersoorten 
  1. Homologe organen 
  2. Analoge organen 
  3. Rudimentaire organen
  • Je kunt een stamboom aflezen en construeren 

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

homologie <                                 vs                          > analogie
homologie
  • zelfde ontstaansgeschiedenis
  • zelfde bouwplan
  • verschillende functies

verwantschap
analogie
  • verschillende ontstaansgeschiedenis
  • verschillend bouwplan
  • zelfde functies

geen verwantschap

Slide 17 - Tekstslide

Vergelijken van anatomie om verwantschap aan te geven. Biochemie om conclusies te kunnen trekken. 
Welke van deze organen zijn analoog aan elkaar?
A
Vogel en insect
B
Vleermuis en vogel
C
Vleermuis en insect

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De arm van een mens en de voorpoot van een hond zijn
A
Homoloog
B
Analoog

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


A
Homoloog
B
Analoog

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


A
Homoloog
B
Analoog
C
Rudimentair

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Rudimentaire organen

Slide 22 - Tekstslide

Door aanpassing aan het milieu kunnen organnen hun functies verliezen. 
Wat zijn rudimentaire organen
A
Organen die dezelfde bouw hebben maar een andere functie
B
Organen die dezelfde functie hebben, maar apart van elkaar zijn ontstaan
C
Organen die dezelfde functie hebben, maar niet dezelfde bouw
D
Organen die we door aanpassingen aan het milieu niet meer nodig hebben

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wij mensen hebben rudimentaire organen. Welk van de volgende organen is rudimentair?
A
Galblaas
B
Blinde darm
C
Endeldarm
D
Lever

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je hebt gezien dat organen in verschillende organismen op elkaar kunnen lijken. Is deze gelijknis vanwege een gemeenschappelijke voorouder, dan noemen we dit homoloog. Is dezelfde vorm ontstaan zonder gemeenschappelijke voorouder, dan heet dit analoog. Welke eigenschappen die hieronder staan zijn volgens jou analoog? en welke homoloog?
homoloog
analoog
Het polsgewricht in een mens en de vingewrichten in een walvis
De vleugels van een meeuw en de vleugels van een vlieg
de duim van een gorilla en de duim van een wasbeer
de slurf van een mammoet en de slurf van een olifant

Slide 25 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is geen rudimentair orgaan?
A
Het heupbeen bij een walvis
B
De blinde darm bij de mens
C
Het staartbotje bij een kat
D
Het staartbeen bij de mens

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarom hebben
we kippenvel?

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Rudimentaire organen
  • organen die in de loop van de evolutie hun functie hebben verloren
  • organen kunnen zelfs verdwijnen
  • voorbeelden: blindedarm bij de mens, bekken bij een walvis, dijbeen bij een slang

Kippenvel komt alleen voor bij zoogdieren met een vacht en dus ook bij de mens. Het dient twee doelen: ten eerste heeft het als functie warmte vast te houden bij kou. Wanneer alle haren overeind gaan staan, kan warmte namelijk beter worden behouden. Ten tweede heeft het, in het geval van heftige emoties zoals angst, als resultaat dat de vacht opzet, waardoor het dier groter lijkt en het de vijand kan afschrikken.

Bij de mens is kippenvel een evolutionair overblijfsel van onze behaarde voorouders. 

Behalve dat het verklapt dat je het koud hebt of dat je een liedje heel erg mooi vindt, heeft kippenvel bij de mens dus eigenlijk geen functie meer.

Slide 28 - Tekstslide

Elke haar op je lichaam heeft een eigen spiertje in de huid, de musculus arrector pili. Als deze spier zich aanspant, gaat het haartje rechtop staan. Door het samentrekken van de spiertjes ontstaan kleine deukjes in de huid, waardoor de huid rondom de haar als bultjes te zien zijn. Het samentrekken van de spiertjes wordt veroorzaakt door het autonoom zenuwstelsel. Dit deel van het zenuwstelsel regelt onbewust de functie van organen, zoals bijvoorbeeld de regulering van de ademhaling. Je hebt dus zelf geen invloed op uitlokken of tegengaan van kippenvel. Kippenvel komt alleen voor bij zoogdieren met een vacht en dus ook bij de mens. Het dient twee doelen: ten eerste heeft het als functie warmte vast te houden bij kou. Wanneer alle haren overeind gaan staan, kan warmte namelijk beter worden behouden. Ten tweede heeft het, in het geval van heftige emoties zoals angst, als resultaat dat de vacht opzet, waardoor het dier groter lijkt en het de vijand kan afschrikken.

Bij de mens is kippenvel een evolutionair overblijfsel van onze behaarde voorouders. Behalve dat het verklapt dat je het koud hebt of dat je een liedje heel erg mooi vindt, heeft kippenvel bij de mens dus eigenlijk geen functie meer.
 


Rudimentaire organen van de mens 

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

BS5: Cladistiek / stambomen 
Afstammingsboom

Clade (= tak)
  • een groep organismen met overeenkomstige voorouder

Splitsingspunten in cladogram
  • Van een tak naar twee takken (dichotoom )
  • Een gemeenschappelijke voorouder
  • Boven splitsing verschillen clades slechts in 1 eigenschap



Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke dieren zijn volgens de informatie het meest aan elkaar verwant?
(zie stamboom hiernaast)

Sleep het goede antwoord naar het duimpje!!
de manenwolf en de wolf 
de manenwolf en de boshond
de jakhals en de wolf
de jakhals en de manenwolf
de boshond en de wolf
de boshond en de jakhals

Slide 31 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Volgens de evolutie ontstaan er in de loop van de tijd verschillen tussen organismen. Bij het ontstaan van grote verschillen worden ze ingedeeld in aparte groepen. In de stamboom van informatie 1 geven de cijfers 1, 2 en 3 het ontstaan van zulke aparte groepen aan.
In welke volgorde in de tijd zijn deze splitsingen in aparte groepen ontstaan volgens de gegevens in de stamboom? 
1 - 2 - 3 
3 - 2 - 1
3 - 1 - 2 
2 - 1 - 3 
2 - 3 - 1 
1 - 3 - 2 

Slide 32 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe delen we stambomen in?
Tot ver in de 20e eeuw:
  • op basis van uiterlijke kenmerken

Vrij recentelijk: op basis van moleculaire homologie
  • overeenkomsten in DNA sequenties
  • overeenkomsten in eiwitbouw (homologie in aminozuurvolgorde (primaire structuur))

Hierdoor kunnen stambomen totaal verschillend uitzien!
Een recente ontdekking op basis van indeling in moleculaire homologie laat zien dat walvissen zeer nauw verwant zijn aan hoefdieren.
Een blauwe vinvis is nauwer verwant aan een giraffe dan aan een haai.

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

                          Cladogram vs. Fylogram
Cladogram
  • geeft verwantschap tussen clades weer
  • lengte van clades hebben geen betekenis
Een cladogram geeft GEEN informatie over verloop van tijd 
Fylogram
  • geeft verwantschap tussen clades weer
  • lengte van clades geeft aan hoeveel tijd er in de evolutie verlopen is
Een fylogram geeft WEL informatie over verloop van tijd 

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bestudeer de stamboom hiernaast.

Welk type afbeelding is hier weergegeven?
A
cladogram
B
fylogram

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

RNA 
rRNA
ribosomal RNA

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Genetisch onderzoek
Op basis van ribosomaal RNA (rRNA):
  • Bij prokaryoten en eukaryoten

Op basis van DNA:
  • DNA-sequencing
  • Mate van overeenkomst in basenvolgorde zegt iets over de verwantschap

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen herhalen 
  • Je kent enkele onderzoeksmethode naar verwantschap 
  • Je kunt verschillen en overeenkomsten herkennen tussen organen en orgaanstelsels van de mens en van verschillende diersoorten 
  • Je kunt een stamboom aflezen en construeren 

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Is dit een rudimentair, analoog of homoloog orgaan? De duim van de mens en de panda
A
Rudimentair
B
Analoog
C
Homoloog
D
Geen van 3en

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In de afbeelding zie je de evolutionaire stamboom van zowel een aantal uitgestorven als nu nog levende katachtigen. 
Zet de soorten in de juiste volgorde van ontstaan. Zet de soort die het langst geleden is ontstaan links.
Leeuw
Proailurus lemanensis
Sabeltand-tijger

Slide 41 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Analoge organen duiden op een nauwe verwantschap (ze delen een gemeenschappelijke voorouder = vaak een uitgestorven soort)
A
juist
B
onjuist

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke groep vissen is volgens de stamboom het langst geleden als aparte
groep ontstaan?
Sleep het vinkje naar het goede antwoord





B blauwe regenboogvis
C Plecodus
E prinses van Burundi 
D schubbeneter
A Petrochromis

Slide 43 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij welke gemeenschappelijke voorouder van de mensapen
ontbrak de staart al?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe lang geleden leefde de gemeenschappelijke voorouder van Mens en Bonobo's?
A
25 miljoen jaar geleden
B
15 miljoen jaar geleden
C
7 miljoen jaar geleden
D
5 miljoen jaar geleden

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Stamboom slangen.

Welk soort is uitgestorven?
A
1
B
7
C
4
D
6

Slide 46 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk
Wat je nog niet af hebt van basisstof 5 maak je thuis af 

Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies