Unterrichtswoche 7

4H - Stunde 2+3
L. Peute
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

4H - Stunde 2+3
L. Peute

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inhalt dieser Stunde
1. Wiederholung Vokabeln
2. Grammatik
3. Wiederholung + üben
4. An die Arbeit
 


Ziel(e):
  • Je herhaalt woordenschat.
  • Je weet hoe je de regelmatige werkwoorden in de tegenwoordige tijd vervoegt.
  • Je weet hoe je de regelmatige werkwoorden in de verleden tijd vervoegt.
  • Je weet wat wederkerende werkwoorden zijn.
  • Je weet wat keuzevoorzetsels zijn.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wort der Woche - Das Kopfzerbrechen

Eine Schale kann zerbrechen, ein Kopf eher nicht. Doch manchmal fühlt es sich so an – vor allem beim Grübeln.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Das Kopfzerbrechen
„Ich weiß überhaupt nicht, wie ich es schaffen soll, all meine Schulden abzubezahlen. Das bereitet mir wirklich Kopfzerbrechen.“ Natürlich zerbricht das sehr wichtige Körperteil nicht so schnell, schon gar nicht vom Grübeln, also vom langen und intensiven Nachdenken. Aber der Ausdruck beschreibt im übertragenen Sinne, wie es sich anfühlt, wenn man sehr angestrengt nach der Lösung eines Problems sucht. Dann kann einem schon mal der Kopf platzen. Wahrscheinlich hat der Begriff mit der ursprünglichen Bedeutung von „Kopf“ zu tun. Früher bezeichnete „Kopf“ nämlich eine Trinkschale aus dem Material Ton. Fiel diese zu Boden, zerbrach sie. Später wandelte sich der Begriff dann zum Körperteil. Es entstand die Vorstellung vom Kopf als Hirnschale. Zu viel Kopfzerbrechen tut selten gut: Man kriegt nur Kopfschmerzen. Denn der Kopf ist mindestens genauso empfindlich wie eine Trinkschale.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vokabeln
  1. schaffen
  2. das Kopfzerbrechen
  3. das Grübeln
  4. angestrengt 
  5. bezeichnen
  6. der Ton (materiaal)
  7. nur 
  8. empfindlich

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vokabeln
  1. schaffen                      = (hier:) klaarspelen       
  2. das Kopfzerbrechen    = (het) hoofdbreken (zware overpeinzing)
  3. das Grübeln                = peinzen, tobben, piekeren
  4. angestrengt                 = ingespannen, geconcentreerd
  5. bezeichnen                  = typeren, kenmerken
  6. der Ton (materiaal)      = klei, leem
  7. nur                                = alleen, slechts, maar
  8. empfindlich                   = gevoelig

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Wie viel weißt du schon?
Übersetze so viel wie möglich Wörter innerhalb von 5 Minuten.

timer
5:00

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

tegenwoordige tijd
verleden tijd

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vervoeging zwak ww. Präteritum
persoon
uitgang
Ich
-te
Du
-test
Er/sie/es
-te
Wir
-ten
Ihr
-tet
sie/Sie
-ten

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

An die Arbeit
Was?
regelmäßige und unregelmäßige Verben im Präteritum (LessonUp)
Wie?
individuell
Wie lange?
20 Minuten
Fertig?
Arbeitsblatt bei der Dozentin

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

5V - Ausbildung und Beruf - Stunde 1
L. Peute

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inhalt dieser Stunde
1. Wiederholung Vokabeln
2. Naamvallen
3. An die Arbeit (un)regelmäßigen Verben
 


Ziel(e):
  • Je herhaalt woordenschat.
  • Je weet hoe je de regelmatige werkwoorden in de verleden tijd vervoegt.
  • Je weet hoe je de onregelmatige werkwoorden in de verleden tijd vervoegt.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



Übersetze so viel wie möglich Wörter innerhalb von 5 Minuten.

timer
5:00

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

naamvallen - theorie (kort)
Log in op LessonUp. 
Deze les is gedeeld met de klas 5V. 
'Neem deel aan les'.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf alle 10 voorzetsels op met de 3e naamval!

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf alle 7 voorzetsels op met de 4e naamval!

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Genitiv - oefening 2

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Genitiv
1. Van-constructie: 
- horen bij / is bezit van
Uitleg: klik hier.

2. Na voorzetsels:
- dank, trotz, wegen, statt, während. Uitleg: klik hier.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

der Genitiv

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Was ist die richtige Genitivform?
die Marke
A
des Handys
B
des Handyes

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ergänze den Genitiv:
Das Wetter ... vergangenen Wochenende... war super.
A
die vergangenen Wochenendes
B
der vergangenen Wochenende
C
des vergangenen Wochenende
D
des vergangenen Wochenendes

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ergänze den Genitiv:
Die Noten einig... Schüler... waren sehr gut.
A
einiger Schüler
B
einiges Schülers
C
einigen Schülern
D
einiger Schülers

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welchem Buchtitel kommt der Genitiv vor?

A
Jugend Ohne Gott
B
Der Vorleser
C
Die Weisse Rose
D
Am Beispiel meines Bruders

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Was ist die richtige Genitivform?
die Farbe
A
des Wagenes
B
des Wagens

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Präposition (voorzetsel): wegen + Genitiv
  • In plaats van een hoofd- of bijzinconstructie kan een zin met een voorzetsel staan. 
  • Deze constructie met "wegen" +Genitiv, staat aan het begin van de zin of in het midden. 
  • Beispiel: Wegen meiner Krankheit gehe ich heute nicht zur Arbeit. / Ich gehe heute wegen meiner Krankheit nicht zur Arbeit. 

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

naamvallen - oefening 3:
de der-groep, ein-groep, niets-groep en persoonlijke voornaamwoorden in de 1e, 2e, 3e en 4e naamval

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het bijvoeglijk naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord staat voor het zelfstandig naamwoord!
  • der- en ein-groep → waaruit bestaan deze?
  • Voorzetsels derde en vierde naamval?
  • Stappenplan bepalen juiste naamval
  • Redekundig ontleden + Genitiv → A4 met uitleg
  • Sleutel → A4 met uitleg!
  • Stappenplan bijvoeglijk naamwoord
  • Maken opdracht(en)

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mein____ lieb____ Vater schenkt mir ein Buch.
A
mein lieber Vater
B
meines lieben Vaters
C
meinem lieben Vater
D
meinen lieben Vater

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hast du das Buch für (mij) ________ gekauft?
A
ich
B
mir
C
mich
D
mein

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Der Vater schenkt sein___ lieb____ Frau Blumen.
A
seine liebe Frau
B
seiner liebe Frau
C
seiner lieben Frau
D
seine liebes Frau

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ich esse ein____ groß____ Stück Kuchen.
A
ein großes Stück
B
eines großen Stückes
C
einem großen Stück
D
ein große Stück

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hattet ihr (hem) ________ gestern nicht gesehen?
A
er
B
sein
C
ihm
D
ihn

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

An die Arbeit
Was?
regelmäßige und unregelmäßige Verben im Präteritum (LessonUp) - Arbeitsblatt (von gestern)
Wie?
individuell
Wie lange?
20 Minuten
Fertig?
Lingolia: https://deutsch.lingolia.com/de/grammatik/zeitformen/praeteritum/uebungen
Stamp de verledentijdsvormen van de verleden tijd.

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Präteritum
Das Präteritum ist eine Zeitform der Vergangenheit. Du verwendest es vor allem, wenn du etwas schriftlich erzählst oder berichtest, was schon geschehen ist.

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Der Bericht
A) Kannst du das Präteritum der starken Verben schon machen? Dann brauchst du Arbeitsblatt A.

B) Findest du das Präteritum der starken Verben schwierig? Dann kannst du mit Hilfe weiterüben.

--> In de toets moet je een bestaand verhaal omschrijven naar de verledentijdsvorm.
timer
5:00

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik kan een sterk werkwoord in de verleden tijd vervoegen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 36 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Toetsweek 2
Idiom
Wörter Kapitel 2 NL-D S. 90-91
Wörter Kapitel 2 D-NL S. 88+89
Wörter Kapitel 1 S. 48-51
Grammatik Kapitel 2
- Genitiv
- starke und schwache Verben im Präteritum
- Konjunktionen, Subjunktionen und Konjunktionaladverbien
Schreibaufgabe:
mening geven/commentaar geven op stellingen
(alles wat je tot nu toe geleerd hebt aan grammatica en woorden pas je in de schrijfopdracht toe)


Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De toetsweek is er al bijna.
Heb je nog een vraag? Stel hem hier of vraag het nu!

Slide 38 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hausaufgaben
Lerne Wörterliste Kapitel 2 - NL-D (bijv. eerste 40 woorden van lijst D)

Wiederhole Wörterliste K2 D-NL 

Lerne/Wiederhole Grammatik unregelmäßige Verben + Tabelle
ungefähr 20 Minuten
ungefähr 10 Minuten
ungefähr 15 Minuten

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schreiben
Schreibe einen Artikel von ungefähr 150 Wörtern für eine Jugendzeitschrift.

Was? J: 27 (dafür braucht ihr Aufgabe 25-26)

Wie lange? 20 Minuten

Wie? individuell, Wörterbuch NL-D
timer
15:00

Slide 40 - Tekstslide

2x groot vel papier om argumenten te noteren. 


Schreiben
  1. Übers Smartphone rund um die Uhr erreichbar? 
  2. denke dir mindestens 2 Argumente für und 2 Argumente gegen aus. 
  3. Schreib einen Kommentar und geh dabei auf die verschiedenen Argumente ein.  Benutze die Redemittel an der Tafel. 
  4. Schreib am Ende deine eigene Meinung und zieh ein Fazit. 
  5. Fertig? Kontrolliere anhand der Checkliste ob du keine Sachen vergessen hast. 

timer
30:00

Slide 41 - Tekstslide

2x groot vel papier om argumenten te noteren.