Nederlands ISK 4 13-11

Nederlands ISK 4 13-11
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsISK

In deze les zitten 32 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands ISK 4 13-11

Slide 1 - Tekstslide

Nederlands!

Slide 2 - Tekstslide

Hoe gaat het met jullie vandaag?
😀 😐 😡

Slide 3 - Tekstslide

Aan het einde van de les
1. Heb ik een mail gestuurd naar meneer de Boer

Slide 4 - Tekstslide

Nieuw boek!
Op Schrift. 

Slide 5 - Tekstslide

een e-mail schrijven
Wie weet wat een scam e-mail is?

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Slide 9 - Link

Een e-mail schrijven
Welke stappen zijn er om een brief te schrijven?
Stappen
1. 
2. 
3. 
4. 
5. 

Slide 10 - Tekstslide

Hoe schrijf ik een brief
Een brief bestaat uit 5 delen:

1. de aanhef
2. de reden voor het schrijven
3. de inhoud
4. de afsluiting
5. de groet

Slide 11 - Tekstslide

De aanhef
De aanhef is het begin van de brief. Voorbeelden van een aanhef zijn:
1. Hallo meneer de Boer
2. Lieve meneer de Boer  (als je iemand goed kent)
3. Beste meneer de Boer
4. Geachte meneer de Boer (als het een heel belangrijk persoon is)

Slide 12 - Tekstslide

De reden voor het schrijven
Na de aanhef schrijf je de reden voor het schrijven. 

Voorbeeld.
Hallo meneer de Boer.
Ik schrijf deze brief om u een fijne verjaardag te wensen.

Slide 13 - Tekstslide

De inhoud van de brief
De inhoud van de brief is meestal het grootste stuk van de brief.
Er zijn geen regels voor de inhoud van de brief. 

Slide 14 - Tekstslide

De afsluiting van de brief:
In de afsluiting van de brief schrijf je:

1. Een vraag aan de persoon
2. Een voorstel voor een afspraak
3. Zeggen dat je graag een antwoord krijgt.

Slide 15 - Tekstslide

De afsluiting van de brief
Voorbeelden:
1. Het was leuk om aan jou te schrijven. Ik wens je een fijne vakantie. Wil je mij een foto sturen van de vakantie?
2. Het was leuk om jou te schrijven. Zal ik in oktober bij jou op bezoek gaan?
3. Graag ontvang ik een reactie op deze brief. (als je een brief naar; gemeente, school, sportclub stuurt)

Slide 16 - Tekstslide

boven de e-mail

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Op schrift
1. Ga naar pagina 30.
2. Maak opdracht 1,2,3,4,5 en 6

Slide 19 - Tekstslide

Nederlands!

Slide 20 - Tekstslide

Hoe gaat het met jullie vandaag?
😀  😐  😡

Slide 21 - Tekstslide

herhaling; klemtonen
Waar ligt de klemtoon in de volgende woorden?

Slide 22 - Tekstslide

Aan het einde van de les:
1. kan ik zeggen wat een zinsaccent is
2. kan ik een zinsaccent herkennen in een zin
3. kan ik een zin zeggen met een zinsaccent. 

Slide 23 - Tekstslide

Wat is een zinsaccent:
1. Een zinsaccent is een nadruk op het belangrijkste woord van de zin. 


Slide 24 - Tekstslide

Opdracht 1:
Zinnen: 
ik eet een broodje.
Ik eet een broodje. 

Betekenis:
1. Ik eet een broodje (niet 2).
2. Ik eet een broodje (niet een salade).

Slide 25 - Tekstslide

zinsaccenten horen
1. Ik zeg 5 zinnen.
2. Schrijf op in welk woord het zinsaccent is. 

Slide 26 - Tekstslide

Zelf zinsaccenten zeggen
1. Jullie gaan nu zinsaccenten zeggen
2. pak je klapper op tafel en ga naar opdracht 1.A
3. Denk na; Hoe ga jij de zinnen zeggen?
timer
1:00

Slide 27 - Tekstslide

Geef het zinsaccent aan:
1. Ik ga jullie een verhaal vertellen over Linka.
2. Wanneer ik stop met praten, moeten jullie kiezen welke zin de volgende zin gaat zijn. 
3. Luister goed naar het zinsaccent. 

Slide 28 - Tekstslide

Spiekbriefje maken voor de zinnen 
1. Jullie gaan zo zinnen zeggen met een zinsaccent.
2. Jouw klasgenoot moet het zinsaccent herkennen en er op kunnen antwoorden. 
3. De zinsaccenten moeten dus heel duidelijk zijn

Slide 29 - Tekstslide

Spiekbriefje
1. Schrijf op jouw spiekbriefje 3 zinnen met een duidelijk zinsaccent. 
2. Je hebt 7 minuten om deze zinnen te bedenken
3. Ik loop rond om vragen te beantwoorden
timer
7:00

Slide 30 - Tekstslide

Zinnen spreken met elkaar
1. Ik maak 2 groepjes in de klas.
Groepje 1 loopt door de klas heen
Groepje 2 blijft zitten
Groepje 1 gaat langs alle leerlingen van groepje 2 en voert de opdracht uit

Slide 31 - Tekstslide

Aan het einde van de les:
1. kan ik zeggen wat een zinsaccent is
2. kan ik een zinsaccent herkennen in een zin
3. kan ik een zin zeggen met een zinsaccent. 

Slide 32 - Tekstslide