Basisgrammatica les 4
1 / 19
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Welke letters horen er tussen?
a, b, c, d,.........h, i, j
a, b, c, d,.........h, i, j
A
k, l, m
B
e, f, g
C
x, y, z
D
m, n ,o
Slide 5 - Quizvraag
Met welk woord wordt een PERSOON bedoeld?
A
boom
B
kamer
C
jij
D
stoel
Slide 6 - Quizvraag
Met welk woord wordt een PERSOON bedoeld?
A
het meisje
B
de koffie
C
de gang
D
het water
Slide 7 - Quizvraag
Waar zie je een WERKWOORD?
A
huis
B
jongen
C
zingt
D
buiten
Slide 8 - Quizvraag
Waar zie je een WERKWOORD?
A
ik
B
speel
C
nu
D
buiten
Slide 9 - Quizvraag
Waar staat een goede zin?
A
Hij op een stoel zit.
B
Op een stoel hij zit.
C
Zit op een stoel hij.
D
Hij zit op een stoel.
Slide 10 - Quizvraag
Waar staat een goede zin?
A
Het meisje buiten voetbalt.
B
Buiten het meisje voetbalt.
C
Het meisje voetbalt buiten.
D
Voetbalt buiten het meisje.
Slide 11 - Quizvraag
Waar staat een goede zin?
A
De mensen lopen naar de winkel.
B
Naar de winkel de mensen lopen.
C
De mensen naar de winkel lopen.
D
Lopen naar de winkel de mensen.
Slide 12 - Quizvraag
Slide 13 - Tekstslide
Zet de zin in het meervoud:
Ik loop naar school.
Ik loop naar school.
Slide 14 - Open vraag
Zet de zin in het meervoud.
Hij speelt op straat.
Hij speelt op straat.
Slide 15 - Open vraag
Zet de zin in het enkelvoud.
Wij zitten in de klas.
Wij zitten in de klas.
Slide 16 - Open vraag
Zet de zin in het enkelvoud.
Zij schrijven op een blaadje.
Zij schrijven op een blaadje.
