4.4 Eisen aan onderzoek

4.4 Eisen aan onderzoek
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

4.4 Eisen aan onderzoek

Slide 1 - Tekstslide

6

Slide 2 - Video

00:29
Een onderzoek is betrouwbaar als herhaling van het onderzoek dezelfde resultaten oplevert.
A
Dat klopt
B
Dat klopt niet
C
Dat moet ik opzoeken

Slide 3 - Quizvraag

00:41
Validiteit betekent dat je meet wat je wilt meten.
A
Dat klopt
B
Dat klopt niet
C
Dat moet ik opzoeken.

Slide 4 - Quizvraag

00:56
Is dit een betrouwbare manier om te meten of je koorts hebt?
A
Ja
B
Nee
C
geen idee

Slide 5 - Quizvraag

01:08
Is het gebruik van een thermometer een betrouwbare manier om vast te stellen of je koorts hebt?
A
Ja
B
Nee
C
Geen idee

Slide 6 - Quizvraag

01:30
Is het valide om een thermometer te gebruiken om te bepalen of je griep hebt?
A
Ja
B
Nee
C
Geen idee

Slide 7 - Quizvraag

01:41
Vul in: Validiteit betekent:

Slide 8 - Open vraag

6

Slide 9 - Video

00:18
Ik moet te weten komen waarom het doen van een goede steekproef zo moeilijk is.
A
Bij een toets ja.

Slide 10 - Quizvraag

00:36
Ook jij moet vaak bepalen of je steekproef representatief is voor de hele groep waarover je uitspraken wilt doen.
A
Dat klopt, ik moet het dus echt goed gaan begrijpen.
B
Ja, bij een toets.
C
Ja, in mijn toekomstige werk.

Slide 11 - Quizvraag

01:09
Representativiteit betekent:

Slide 12 - Open vraag

01:56
Heb jij een idee hoe dat zou moeten?
A
Ja, ik heb wel een idee
B
Nee, dat wil ik graag te weten komen.

Slide 13 - Quizvraag

02:42
Waarom is dat niet je populatie???

Slide 14 - Open vraag

03:31
Leg uit waarom stembuspeilingen dus nauwkeuriger zijn.

Slide 15 - Open vraag

Transparantie

Slide 16 - Tekstslide

9

Slide 17 - Video

00:33
Ben jij tevreden als je meer verdient?

Slide 18 - Tekstslide

00:49
Hé, ze komt met nog een variabele...
A
Dat had ik gezien.
B
Hoe kan dat nou?

Slide 19 - Quizvraag

01:02
De relaties tussen variabelen geef je aan met
A
woorden
B
blokken
C
pijlen
D
kruisjes

Slide 20 - Quizvraag

01:06
De afhankelijke variabele is:
A
de variabele die ikzelf beïnvloed als onderzoeker (de variabele voor de pijl)
B
de variabele na de pijl die beïnvloed wordt door de variabele voor de pijl

Slide 21 - Quizvraag

01:25
In mijn onderzoek bepaal ik wat de onafhankelijke variabelen zijn: bijvoorbeeld of ik jongens of meisjes onderzoek.
A
Dat klopt
B
Dat klopt niet.

Slide 22 - Quizvraag

02:22
In het boek wordt dit de
A
afhankelijke variabele genoemd
B
onafhankelijke variabele genoemd
C
interveniërende variabele genoemd.

Slide 23 - Quizvraag

03:01
Ik begrijp hoe je meerdere hoofdeffecten kunt hebben in een conceptueel model.
A
Ja
B
Nee
C
Ik kijk dit stukje nog een keer.

Slide 24 - Quizvraag

03:44
Ik weet wat een hypothese is.
A
Nee
B
Ja
C
Dat zoek ik nog even op!

Slide 25 - Quizvraag

Representativiteit
steekproeven en representativiteit

Slide 26 - Tekstslide

4.4 lezen, samenvatten, maken
en nakijken
timer
20:00

Slide 27 - Tekstslide

Einde

Slide 28 - Tekstslide

01:06
De onafhankelijke variabele is
A
de variabele die ikzelf beïnvloed als onderzoeker (de variabele voor de pijl)
B
de variabele na de pijl die beïnvloed wordt door de variabele voor de pijl

Slide 29 - Quizvraag