Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Herhaling 1e + 4e naamval + voorzetsels 4e
1e en 4e naamval
met en zonder
Duitse voorzetsels
1 / 40
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
In deze les zitten
40 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
20 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
1e en 4e naamval
met en zonder
Duitse voorzetsels
Slide 1 - Tekstslide
Was weißt du noch?
Slide 2 - Tekstslide
Welke Duitse naamvallen heb je tot nu toe geleerd? (incl. schema's)
A
1e en 2e
B
2e en 3e
C
1e en 4e
D
2e en 4e
Slide 3 - Quizvraag
Als je een zelfstandig naamwoord met het woord hij kan vervangen dan is het .....
A
1 naamval
B
4 naamval
Slide 4 - Quizvraag
Het onderwerp van de zin is altijd de .................
A
eerste naamval
B
vierde naamval
Slide 5 - Quizvraag
Het lijdend voorwerp van de zin staat altijd in de .................
A
eerste naamval
B
vierde naamval
Slide 6 - Quizvraag
Wanneer moet je nog meer de
4e naamval kiezen?
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
na een voorzetsel van de 4e naamval
Slide 7 - Quizvraag
Wat verandert volgens het schema van de der-groep bij de 1e naamval?
A
"der" wordt "den"
B
"die" wordt "der"
C
"der" wordt "dem"
D
niks
Slide 8 - Quizvraag
Wat verandert volgens het schema van de der-groep bij de vierde naamval?
A
"die" wordt "das"
B
"der" wordt "den"
C
"der" wordt "dem"
D
niks
Slide 9 - Quizvraag
Heb je alles goed beantwoord?
GOED
GEDAAN !!!
Slide 10 - Tekstslide
Wat denk je?
Wat zijn de voorzetsels?
A
der, die, das
B
mein, dein, sein
C
ich, du ,er ,sie, es
D
für, ohne, um, durch, mit
Slide 11 - Quizvraag
wat zijn ook alweer voorzetsels?
Voorzetsels zijn woorden zoals: durch, für, bei, in, nach, mit ...
In het Duits worden voorzetsels steeds met een bepaalde naamval verbonden. De meeste voorzetsels hebben een vaste naamval achter zich.
Dat betekent: Als je in de zin een bepaald voorzetsel ziet, weet je meteen over welke naamval gaat.
Slide 12 - Tekstslide
Vandaag ga je aan de slag met de voorzetsels die met de
4 de
naamval verbonden zijn.
Slide 13 - Tekstslide
Ich gehe
durch
den Park
Slide 14 - Tekstslide
Die Rose ist
für
meine Mutter.
Slide 15 - Tekstslide
Auto fährt
gegen
einen Baum.
Slide 16 - Tekstslide
Ohne
den
Moos nix los
Slide 17 - Tekstslide
Die Kette hängt
um
ihren Hals.
Slide 18 - Tekstslide
Tschüss,
bis
nächste Woche!
Slide 19 - Tekstslide
Das Schiff fährt
die
Küste entlang
.
Slide 20 - Tekstslide
6 voorzetsels !!!
durch,
für,
gegen,ohne ,um,bis,
Als een van deze voorzetsels voor het zinsdeel staat, dan volgt
altijd
de 4e naamval !
Voorbeeld:
Sie hat
den
Pullover für
den
Bruder gekauft.
Slide 21 - Tekstslide
bij welke woordgroep hoort "manch-"?
A
der-groep
B
ein-groep
Slide 22 - Quizvraag
bij welke woordgroep hoort "unser-"?
A
der-groep
B
ein-groep
Slide 23 - Quizvraag
bij welke woordgroep hoort "dies-"?
A
der-groep
B
ein-groep
Slide 24 - Quizvraag
bij welke woordgroep hoort "jed-"?
A
der-groep
B
ein-groep
Slide 25 - Quizvraag
bij welke woordgroep hoort "welch-"?
A
der-groep
B
ein-groep
Slide 26 - Quizvraag
bij welke woordgroep hoort "euer-"?
A
der-groep
B
ein-groep
Slide 27 - Quizvraag
Vertaal: welch-
A
deze
B
iedereen,elke
C
sommige
D
welk(e)
Slide 28 - Quizvraag
Vertaal: dies-
A
deze,dit
B
iedereen,elke
C
sommige
D
welke
Slide 29 - Quizvraag
Vertaal: jed-
A
deze,dit
B
iedereen,elke
C
sommige
D
welke
Slide 30 - Quizvraag
Die Blume ist für d............ Opa.(m)
A
der
B
den
C
die
D
das
Slide 31 - Quizvraag
Er geht durch e.......... Zimmer (o)
A
den
B
der
C
das
D
die
Slide 32 - Quizvraag
Ohne ........... Mann (m) werde ich es nicht tun.
A
diesen
B
dieser
C
diese
D
dieses
Slide 33 - Quizvraag
Um welch..... Tisch (m) sitzt die Familie?
A
welcher
B
welche
C
welches
D
welchen
Slide 34 - Quizvraag
Er geht durch d......... Wald (m)
A
den
B
der
C
die
D
das
Slide 35 - Quizvraag
Das ist gegen .......... Willen (m)
A
meine
B
mein
C
meiner
D
meinen
Slide 36 - Quizvraag
Jed........ Kind (o) ist in der Schule.
A
Jede
B
Jeder
C
Jedes
D
Jeden
Slide 37 - Quizvraag
Durch dies..... Unfall (m) habe ich d...... Freund (m) verloren.
A
diese/ der
B
diesen/ den
C
dieses/ die
D
diesen/ die
Slide 38 - Quizvraag
Ich kenne d........ Aufgaben (mv) gut und dies........ Mutter fragt mich ab.
A
der / diese
B
die / diese
C
die / dieses
D
das / dieser
Slide 39 - Quizvraag
Alles deutlich? Gibt es Fragen?
Slide 40 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
Herhaling 1e + 4e naamval + voorzetsels 4e
Februari 2023
- Les met
39 slides
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
Herhaling 1e + 4e naamval + voorzetsels 4e
December 2023
- Les met
41 slides
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
Herhaling 1e + 4e naamval
Juni 2022
- Les met
22 slides
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Mavo 3 Kap 3 der- en ein Gruppe plus voorz. 4e naamval
Maart 2021
- Les met
17 slides
Duits
Middelbare school
mavo
Leerjaar 3
Les 4 pers vnw 3e 4e nv
Oktober 2021
- Les met
33 slides
Duits
Middelbare school
vmbo k, t
Leerjaar 2
Personalpronomen met voorzetsels 4e naamval
November 2024
- Les met
49 slides
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
Havo 3 Schritt 41-46 der- en ein Gruppe plus voorz. 4e naamval
December 2021
- Les met
20 slides
Duits
Middelbare school
mavo
Leerjaar 3
E Grammatik
Maart 2024
- Les met
16 slides
Duits
Middelbare school
mavo, havo
Leerjaar 2