Vragers & Aanbieders (1e) H4. De arbeidsmarkt

Afspraken
  1. Je hebt je lesboek LWEO, schrift, rekenmachine, etui en laptop (opgeladen!) altijd bij je.
  2. Bij binnenkomst ga je je zitten en pak je je Lesboek LWEO, schrift, rekenmachine en etui.
  3. Je hebt je Laptop alleen op en van tafel als docent het aangeeft.
  4. Je praat niet door de les heen als docent of medeleerling aan het woord is.
  5. Bij een oefening of opdracht wordt deze, eventueel in 2-tallen, gemaakt.
  6. Als je wat wilt zeggen of vragen, steek je de hand op en wacht op je beurt.
  7. Je zit niet omgedraaid en je loopt niet zonder toestemming door de klas.
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Afspraken
  1. Je hebt je lesboek LWEO, schrift, rekenmachine, etui en laptop (opgeladen!) altijd bij je.
  2. Bij binnenkomst ga je je zitten en pak je je Lesboek LWEO, schrift, rekenmachine en etui.
  3. Je hebt je Laptop alleen op en van tafel als docent het aangeeft.
  4. Je praat niet door de les heen als docent of medeleerling aan het woord is.
  5. Bij een oefening of opdracht wordt deze, eventueel in 2-tallen, gemaakt.
  6. Als je wat wilt zeggen of vragen, steek je de hand op en wacht op je beurt.
  7. Je zit niet omgedraaid en je loopt niet zonder toestemming door de klas.

Slide 1 - Tekstslide

Week 2 (vanaf 6 januari) 
Hoofdstuk 4. De arbeidsmarkt
  • herhaling afkortingen en formules (kosten, opbrengsten en winst)
  • terugblik vorige les (vraag en aanbod)
  • filmpje (arbeidsmarkt van het CBS)
  • leerdoelen (de arbeidsmarkt)
  • instructie (de arbeidsmarkt)
  • maakwerk: opdracht 4.1 t/m 4.11

Slide 2 - Tekstslide

Afkortingen en formules
p =
q =
TO =
TCK = 
TVK = 
TK = 
TW =

GO =
GCK =
GVK =
GTK =
GW = 

BEP = 
BEA =
BEO =

MK =
MO =
MW =
  • prijs (price)
  • hoeveelheid (quantity)          = afzet
  • Totale Opbrengst                   = omzet                      = p x q
  • Totale Constante Kosten (onafhankelijk van q)  = CK
  • Totale Variabele Kosten (afhankelijk van q)         = VK (per product) x q
  • Totale Kosten                                                               = TCK + TVK
  • Totale Winst                                                                 = TO - TK

  • Gemiddelde Opbrengst                                           = TO / afzet (q)     = p
  • Gemiddelde Contante Kosten                                = TCK / afzet (q)
  • Gemiddelde Variabele Kosten                                = TVK / afzet (q)
  • Gemiddelde Totale Kosten                                      = TK / afzet (q)     = GCK + GVK
  • Gemiddelde Winst                                                     = TW / afzet (q)   = GO - GTK

  • Break Even Punt                                                                      bij TO = TK of GO = GTK                    
  • Break Even Afzet                                                        = q        bij TO = TK of GO = GTK
  • Break Even Omzet                                                     = p x q bij TO = TK of GO = GTK

  • MK = Marginale Kosten                                            = ΔTK / Δq
  • MO = Marginale Opbrengst                                    = ΔTO / Δq
  • MW = Marginale Winst                                            = ΔTW / Δq                  Maximale Winst bij MO = MK

Slide 3 - Tekstslide

Terugblik vorige les (belangrijke termen)
  • Maximale betalingsbereidheid = € 50 (Qv = 0)


  • Consumentensurplus = (30 x € 25) x 0,5 = € 375


  • Evenwichtsprijs = € 25 (Qv = Qa)

  • Producentensurplus = (30 x € 15) x 0,5 = € 225

  • Minimale verkoopbereidheid = € 10 (Qa = 0)

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 3.16
Vliegroute: Qv = -0,5P + 80    &    Qa = P - 40 (met Q x 1.000)

a. Teken de vraag en -aanbodlijn geef de evenwichtsprijs en -hoeveelheid op de assen aan.
b. Bereken de evenwichtsprijs.
  • Qv  = Qa => -0,5P + 80 = P - 40 => -1,5P = -120 => P = € 80
c. Bereken de bijbehorende marktafzet en -omzet.
  • marktafzet = Qv (P = € 80) = (-0,5 x € 80 + 80 ) x 1.000 = 40.000  tickets
  • marktomzet = p x q = € 80 x 40.000 = € 3.200.000
d. Arceer het producentensurplus.
e. Arceer het consumentensurplus

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht 3.16 (vervolg)
Vliegroute: Qv = -0,5P + 80 & Qa = P - 40 (met Q x 1.000)

f. De overheid besluit een belastingheffing van € 6 per ticket,
    hoe verschuift de aanbodlijn?
  • de aanbodlijn verschuift naar links / boven, minder aanbod
g. Door de heffing verandert de aanbodlijn in Qa = P - 46. Bereken de nieuwe evenwichtsprijs.
  • Qv = Qa => -0,5P + 80 = P - 46 => -1,5P = -126 => P = € 84
h. Bereken het aantal tickets dat bij de nieuwe prijs wordt gevraagd en aangeboden.
  • Qv (P = € 84) = (-0,5 x € 84 + 80 ) x 1.000 = 38.000 tickets
i. Bereken de opbrengst voor de overheid.
  • Opbrengst overheid = € 6 x 38.000 = € 228.000 

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht 3.16 (vervolg)
Vliegroute: Qv = -0,5P + 80 & Qa = P - 40 (met Q x 1.000)

j. Bereken hoeveel procent van de heffing is doorberekend aan de consument.
  • De prijs is gestegen van € 80 naar € 84, de heffing is € 6, dus 4/6 × 100% = 66,7%
k. Wordt het totale surplus groter of kleiner door de heffing?
  • Het totale surplus wordt kleiner.
  • Als de aanbodlijn naar links / boven verschuift, wordt zowel de driehoek van het consumentensurplus als de driehoek van het producentensurplus kleiner.

Wordt de totale welvaart groter of kleiner?
  • Dat is de vraag hoe goed de overheid de heffing weer besteedt in de economie.

Slide 7 - Tekstslide

Leerdoelen H4. De arbeidsmarkt
  • Ik kan de eerste 8 begrippen op pagina 69 omschrijven (zie ook LWEO). 
  • Ik kan de vraag naar arbeid en het aanbod van arbeid benoemen.
  • Ik kan een vraaglijn en een aanbodlijn van de arbeidsmarkt tekenen.
  • Ik kan het marktevenwicht benoemen en dit zowel grafisch als rekenkundig onderbouwen.
  • Ik kan voorbeelden geven van factoren waardoor de vraaglijn en/of aanbodlijn kunnen verschuiven (naar links of naar rechts) en dit zowel grafisch als rekenkundig onderbouwen.




































Slide 8 - Tekstslide

Arbeidsmarkt
De arbeidsmarkt is een abstracte markt van vraag (werkgelegenheid) en aanbod (beroepsbevolking).

Slide 9 - Tekstslide

Arbeidsmarkt
Werkgelegenheid
  • het aantal feitelijk bezette banen in een land
  • het aantal personen dat een baan heeft en bestaat uit:
  1. mensen in loondienst (werknemers)
  2. zelfstandigen

Beroepsbevolking
  • personen tussen 15 en 75 jaar die willen en kunnen werken: zij bieden arbeid aan op de arbeidsmarkt, en bestaat uit:
  1. mensen in loondienst (werknemers)
  2. zelfstandigen
  3. geregistreerde werklozen

Slide 10 - Tekstslide

Vraag en aanbod

Slide 11 - Tekstslide

Opdracht 4.2 (pagina 54)
a. Bereken de vraag naar arbeid.
  • vraag = werknemers + zelfstandigen + vacatures
  • vraag = 7.500.000 + 1.500.000 + 280.000 = 9.280.000

b. Bereken het aanbod van arbeid (= beroepsbevolking)
  • aanbod = werknemers + zelfstandigen + werklozen
  • aanbod = 7.500.000 + 1.500.000 + 310.000 = 9.310.000

c. Bereken de werkgelegenheid.
  • werkgelegenheid = werknemers + zelfstandigen
  • werkgelegenheid = 7.500.000 + 1.500.000 = 9.000.000

Slide 12 - Tekstslide

Vraag naar arbeid

Slide 13 - Tekstslide

Aanbod van arbeid

Slide 14 - Tekstslide

Filmpje
De arbeidsmarkt in een notendop (CBS).



Kijkvragen:
1. hoe groot is de beroepsgeschikte bevolking in Nederland?

2. hoe groot is de beroepsbevolking in Nederland?

3. hoe groot is het werkzame deel van de beroepsbevolking in Nederland?

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Filmpje
De arbeidsmarkt in een notendop (CBS).



Kijkvragen:
1. hoe groot is de beroepsgeschikte bevolking in Nederland?
  • 13,1 miljoen
2. hoe groot is de beroepsbevolking in Nederland?
  • 13,1 (beroepsgeschikte bevolking) - 3,4 (niet-aktieven) = 9,7 miljoen
3. hoe groot is het werkzame deel van de beroepsbevolking in Nederland?
  • 8,9 miljoen

Slide 17 - Tekstslide

Opdracht 4.6 (pagina 55)
Geef van elke hieronder genoemde ontwikkeling aan of daardoor het arbeidsaanbod (de beroepsbevolking) stijgt, daalt of gelijk blijft.
a. Steeds meer mensen vinden dat zowel vrouwen als mannen betaald werk moeten verrichten.
  • het arbeidsaanbod (de beroepsbevolking) stijgt
b. Kinderopvang wordt goedkoper.
  • het arbeidsaanbod (de beroepsbevolking) stijgt
c. De leerplichtige leeftijd wordt verhoogd.
  • het arbeidsaanbod (de beroepsbevolking) daalt
d. De huizenmarkt zit in het slob en veel bouwondernemingen gaan failliet.
  • het arbeidsaanbod (de beroepsbevolking) blijft gelijk

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Opdracht 4.7 (pagina 55)
Gegeven de volgende vraag- en aanbodfunctie van Nederlandse chauffeurs.
Qa = L - 8                        L = uurloon in €
Qv = -L + 16                    Q = hoeveelheid arbeid (x 1.000)

a. Bereken het evenwichtsloon en de evenwichtshoeveelheid van Nederlandse chauffeurs.
  • Qa = Qv => L - 8 =  -L + 16 => 2L = 24 => L = € 12
  • € 12 invullen in Qa (of Qv) => Qa = 12 - 8 = 4 x 1.000  = 4.000 chauffeurs

b. Teken de vraag- en aanbodlijn van Nederlandse chauffeurs.
  • zie grafiek

Slide 20 - Tekstslide

Verschuivingen
Voorbeeld:
Het aanbod van arbeid daalt (door bij voorbeeld meer parttimers).
1. Wat gebeurt er met de aanbodlijn?
  • de aanbodlijn schuift naar links

Er ontstaan een nieuw marktevenwicht.
2. Wat wordt de evenwichtsprijs (loon)?
  • het loon stijgt van € 30 naar € 35
3. Wat wordt de evenwichtshoeveelheid?
  • de vraag naar arbeid daalt van 60 naar 50

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Maakwerk deze week
  • wat: opdracht 4.1 t/m 4.8
  • hoe: fluisterend overleg met buurman / buurvrouw mag
  • hulp: buurman / buurvrouw of steek je vinger op
  • tijd: tot 1 minuut voor einde les
  • uitkomst: zo ver mogelijk
  • klaar: ga verder met opdracht 4.9 t/m 4.11

Slide 23 - Tekstslide

Week 2 (vanaf 6 januari) 
Hoofdstuk 4. De arbeidsmarkt
  • actualiteit
  • terugblik vorige les (werkgelegenheid en beroepsbevolking)
  • opgave 4.8 en 4.9 klassikaal
  • leerdoelen (werkloosheid)
  • instructie (werkloosheid)
  • filmpje (werkloosheid van de EcoShow)
  • maakwerk: 4.12 t/m 4.26

Slide 24 - Tekstslide

Terugblik vorige les
Werkgelegenheid
  • het aantal feitelijk bezette banen in een land
  • het aantal personen dat een baan heeft en bestaat uit:
  1. mensen in loondienst (werknemers)
  2. zelfstandigen

Beroepsbevolking
  • personen tussen 15 en 75 jaar die willen en kunnen werken: zij bieden arbeid aan op de arbeidsmarkt, en bestaat uit:
  1. mensen in loondienst (werknemers)
  2. zelfstandigen
  3. geregistreerde werklozen

Slide 25 - Tekstslide

Opdracht 4.8 (pagina 56)
Truckers:              Qv = -L + 45.000                   Qa = 2L - 30.000

a. Teken de aanbodlijn.
b. Zullen zich bij een hoger loon meer of minder truckers aanbieden op de arbeidsmarkt?
  • Er zullen zich meer truckers aanbieden op de arbeidsmarkt. De opofferingskosten of alternatieve kosten van vrije tijd nemen toe.
c. Soms kan het aanbod van arbeid dalen als het loon stijgt. Geef daarvoor een verklaring.
  • Het gaat dan om de keuze tussen arbeid en vrije tijd. Als het loon stijgt, kun je hetzelfde verdienen met minder werken en meer vrije tijd hebben.
d. Beneden welk bruto jaarloon wil geen enkele trucker zich meer aanbieden?
  • Beneden € 15.000 want dan is het aanbod nul.

Slide 26 - Tekstslide

Opdracht 4.8 (vervolg)
Truckers:              Qv = -L + 45.000                   Qa = 2L - 30.000

e. Teken de vraaglijn.
f. Zal de vraag naar arbeid stijgen of dalen als het loon stijgt?
  • Als het loon stijgt, daalt de vraag naar arbeid.
g. Lees af hoeveel truckers worden er gevraagd en aangeboden bij een jaarloon van € 35.000.
h. Bereken hoeveel truckers worden er gevraagd en aangeboden bij een jaarloon van € 35.000.
  • Qv = - € 35.000 + 45.000 = 10.000 truckers 
  • Qa = 2 × € 35.000 – 30.000 = 40.000 truckers

Slide 27 - Tekstslide

Opdracht 4.8 (vervolg)
Truckers:              Qv = -L + 45.000                   Qa = 2L - 30.000

i. Bereken het bruto jaarloon in de evenwichtssituatie.
  • Qa = Qv
  • 2L – 30.000 = -L + 45.000  =>  2L + L = 45.000 + 30.000
  • 3L = 75.000                              = >  L = 75.000 / 3 = € 25.000
j. Geef het evenwichtsloon aan op de verticale as.
  • Le = € 25.000
k. Lees af hoeveel truckers zich dan aanbieden.
  • Qe = 20.000

Slide 28 - Tekstslide

Opdracht 4.9 (pagina 57)
Stel dat door de economische groei de vraag naar vervoer,
en daarmee truckers, stijgt naar Qv = -L + 50.000

a. Teken de nieuwe vraaglijn.
b. Hoeveel truckers worden er bij elk loon meer gevraagd dan in de uitgangssituatie?
  • Bij elk loon worden nu 50.000 – 45.000 = 5.000 truckers meer gevraagd.
c. Bereken het nieuwe evenwichtsloon en -hoeveelheid.
  • Qa = Qv  → 2L – 30.000 = -L + 50.000 →  2L + L = 50.000 + 30.000
  • 3L = 80.000 → L = 80.000 / 3 = € 26.667
  • L invullen in Qa of Qv → 2 × 26.667 – 30.000 = 23.334 truckers
d. Leg uit dat er in de evenwichtssituatie onder de truckers geen werkloosheid is.

Slide 29 - Tekstslide

Leerdoelen H4. De arbeidsmarkt
  • Ik kan de begrippen op pagina 69 omschrijven (zie ook LWEO). 
  • Ik kan de vraag naar arbeid en het aanbod van arbeid benoemen.
  • Ik kan een vraaglijn en een aanbodlijn van de arbeidsmarkt tekenen.
  • Ik kan het marktevenwicht benoemen en dit zowel grafisch als rekenkundig onderbouwen.
  • Ik kan voorbeelden geven van factoren waardoor de vraaglijn en/of aanbodlijn kunnen verschuiven (naar links of naar rechts) en dit zowel grafisch als rekenkundig onderbouwen.
  • Ik kan verklaren dat ongelijke toetreding en prijsregulering is op de arbeidsmarkt.
  • Ik kan uitleggen wat er gebeurt als het feitelijke loon niet gelijk is aan het evenwichtsloon.
  • Ik kan uitleggen wat het verschil is tussen vaste en flexibele arbeidscontracten en wat het gevolg hiervan is voor de positie van werkenden en werkgevers.
  • Ik kan de verschillende oorzaken van werkloosheid noemen en toelichten.




































Slide 30 - Tekstslide

Stromen in de beroepsbevolking

Slide 31 - Tekstslide

Arbeidsmarkt (kenmerken)
De arbeidsmarkt is geen perfecte markt omdat hij minder flexibel is door:
  • demografische factoren (zoals vergrijzing)
  • stand van de economie (arbeid is een grote kostenpost voor bedrijven)
  • invloed van de overheid (zoals het minimum loon) en werkgever- en werknemersorganisaties (zoals de CAO = Collectieve Arbeids Overeenkomst)
  • het 'product arbeid' is niet homogeen (zoals kwaliteiten, opleiding en specialisatie)
  • geen vrije toetreding (zoals opleiding) en uittreding (zoals ontslagrecht)
  • arbeidscontract: vast/flexibel, tijdelijk/onbepaalde tijd en fulltime/parttime
  • verplichte verzekeringen tegen ziekte, arbeidsongeschiktheid, werkloosheid en pensioen

Gevolg: flexibilisering van de arbeidsmarkt met ZZP'ers en zelfstandigen met personeel 

Slide 32 - Tekstslide

Minimum loon (effect)

Slide 33 - Tekstslide

Werkloos
De werkloze beroepsbevolking bestaat uit:
  1. alle 15- tot 75-jarigen die in Nederland wonen
  2. die geen betaald werk hebben
  3. maar wel recent naar werk hebben gezocht
  4. en daarvoor direct beschikbaar zijn

Slide 34 - Tekstslide

Filmpje
Filmpje van de EcoShow over 5 soorten werkloosheid.

Kijkvraag: welke 5 soorten van werkloosheid worden genoemd?

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Video

Filmpje
Filmpje van de EcoShow over 5 soorten werkloosheid.

Kijkvraag: welke 5 soorten van werkloosheid worden genoemd?
  1. conjuncturele werkloosheid (vraag)
  2. structurele werkloosheid (aanbod)
  3. seizoenswerkloosheid
  4. regionale werkloosheid
  5. frictie werkloosheid (tijd tussen 2 banen)

Slide 37 - Tekstslide

Werkloosheid (soorten / oorzaken)
  1. Frictie werkloosheid (de tijd tussen 2 banen)
  2. Seizoen werkloosheid (seizoenafhankelijk zoals de horeca en recreatie)
  3. Regionale werkloosheid (Randstad versus de rest van NL)
  4. Conjuncturele werkloosheid (tijdelijk geringe bestedingen, deze vraag naar arbeid volgt de economische conjunctuur)
  5. Structurele werkloosheid (structurele oorzaken zoals automatisering, mechanisering en verplaatsing naar het buitenland, deze vraag naar arbeid komt niet meer terug)

Slide 38 - Tekstslide

Werkloosheid (cijfers)

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

De vraag naar arbeid is / zijn de ...
A
werkgelegenheid
B
beroepsbevolking
C
vacatures
D
werklozen

Slide 41 - Quizvraag

Het aanbod van arbeid bestaat uit ...
A
mensen in loondienst + zelfstandigen + vacatures
B
mensen in loondienst + zelfstandigen + werklozen
C
werknemers + zelfstandigen
D
werknemers + werklozen

Slide 42 - Quizvraag

Als er meer mensen parttime gaan werken, dan ...
A
verschuift de aanbodlijn van arbeid naar links
B
verschuift de aanbodlijn van arbeid naar rechts
C
verschuift de vraaglijn van arbeid naar links
D
verschuift de vraaglijn van arbeid naar rechts

Slide 43 - Quizvraag

Wat is geen voorbeeld van een arbeidsmarktinstitutie?
A
CAO
B
vakbond
C
werkloosheid
D
minimumloon

Slide 44 - Quizvraag

Hoe zou je de arbeidsmarkt kunnen typeren?
A
monopolie
B
oligopolie
C
monopolistische concurrentie
D
volkomen concurrentie

Slide 45 - Quizvraag

ASML in Eindhoven verhuist zijn fabriek naar Tsjechië, welke soort werkloosheid kan dan ontstaan?
A
conjuncturele werkloosheid
B
structurele werkloosheid
C
frictie werkloosheid
D
seizoen werkloosheid

Slide 46 - Quizvraag

De evenwichtsprijs op een arbeidsmarkt (zie figuur) is € 8 per uur. Het minimum loon stijgt van € 9 naar € 12.
Hoe hoog zal de werkloosheid worden?
A
0,5 miljoen
B
1,5 miljoen
C
3 miljoen
D
4,5 miljoen

Slide 47 - Quizvraag

Maakwerk deze week
  • wat: opdracht 4.12 t/m 4.26
  • hoe: fluisterend overleg met buurman / buurvrouw mag
  • hulp: buurman / buurvrouw of steek je vinger op
  • tijd: tot 1 minuut voor einde les
  • uitkomst: zo ver mogelijk
  • klaar: ga verder met 4.6 Zelftest (pagina 65)

Slide 48 - Tekstslide

Opdracht 4.16
  • a. Bij CAO-loon leraren geschiedenis aanbod 90.000 en vraag 75.000.
  • b. Werkloos geschiedenis = 15.000 (90.000 - 75.000) -> 15.000 / 90.000 x 100% = 16,7%
  • c. Leraren wiskunde aanbod 60.000 en vraag  75.000, dus 15.000 vacatures.
  • d. Evenwichtsloon wiskunde € 30.000
  • e. Leraren wiskunde aanbod (nieuw) 70.000, dus wiskunde aanbod 10.000 meer.
  • f. Opleiding leraren duurt lang (4 jaar)
  • g. (20.000-25.000) / 25.000 x 100% = -20%

Slide 49 - Tekstslide

Opdracht 4.27
  • a. Aanbod = vast.
  • b. Vraag bij € 500 = 2.250, aanbod 1.500 dus  wachtlijst 2.250 - 1.500 = 750.
  •  c. Consumentensurplus Δ 800 - 1.400 / 0 - 15 en producentensurplus Δ 0 - 800 / 0 - 15.
  • d. Surplus blijft gelijk, maar een deel (Δ 500 - 800 / 0 - 15)  gaat van het producenten surplus naar het consumentensurplus.
  • e. Meer richting evenwichtsprijs.
  • f. Nee, vraag bij € 600 = 2.000, aanbod 1.500 dus wachtlijst 2.000 - 1.500 = 500.

Slide 50 - Tekstslide

Opdracht 4.27 (v)
  • g. Zie grafiek links.
  • h. Nee, bij de huurprijs van € 500 is de vraag 2.250 en het aanbod 2.000 woningen, de wachtlijst bevat dus nog 250 huurders.
  • i. Bij een huurprijs van € 600 zijn vraag en aanbod even groot (2.000 woningen).
  • j. De vraaglijn verschuift naar links omdat een aantal huurders dan niet meer in de binnenstad zal willen wonen.

Slide 51 - Tekstslide