H3 herhaling 1kg

H3 herhaling 1kg
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

H3 herhaling 1kg

Slide 1 - Tekstslide

Proefwerk bestaat uit:
lezen
woorden
grammatica
spelling

Slide 2 - Tekstslide

lezen
alinea
kernzinnen 
hoofd- en bijzaken
tegenstellingen
opsommingen

Slide 3 - Tekstslide

Emoji zijn symbolen die emoties of plaatjes weergeven. Je kunt er sneller informatie mee overbrengen dan met tekst. Er verschijnen regelmatig nieuwe emoji. Zo kun je tegenwoordig mango’s, lama’s en skateboards versturen.

Wat is de kernzin?
A
Emoji zijn symbolen die emoties of plaatjes weergeven.
B
Je kunt er sneller informatie mee overbrengen dan met tekst.
C
Er verschijnen regelmatig nieuwe emoji.
D
Zo kun je tegenwoordig mango’s, lama’s en skateboards versturen.

Slide 4 - Quizvraag

Een hoofdzaak is de belangrijkste informatie over het onderwerp van de tekst.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Ik kom op tijd, maar Pietje komt te laat.
Welk tekstverband heeft deze zin?
A
Een opsomming
B
Een tegenstelling
C
Een conclusie
D
Een voorspelling

Slide 6 - Quizvraag

Ik moet voor Duits en Engels leren. Daarnaast moet ik ook nog voor nask leren. Wat is het signaalwoord?
A
Moet
B
leren
C
Daarnaast
D
Ik

Slide 7 - Quizvraag

Woorden
woordenlijst
tegenstellingen

Slide 8 - Tekstslide

Wat is het tegenovergestelde van nauw?
A
kort
B
smal
C
lang
D
breed

Slide 9 - Quizvraag

Wat betekent extreem?
A
totaal niet
B
iets extra's
C
heel erg
D
een traptrede

Slide 10 - Quizvraag

Wat betekent zodra?
A
wanneer
B
zo gauw als
C
vervolgens
D
kortom

Slide 11 - Quizvraag

grammatica 
werkwoordelijk gezegde
onderwerp
lijdend voorwerp
persoonsvorm  

Slide 12 - Tekstslide

Ik heb je nog zo gewaarschuwd!
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
ik heb
B
gewaarschuwd
C
heb
D
heb gewaarschuwd

Slide 13 - Quizvraag

Ik zou je graag op het festival tegen willen komen.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
zou komen
B
zou willen komen
C
zou tegen willen komen
D
zou tegen komen

Slide 14 - Quizvraag

Welke vraag moet ik stellen om het lijdend voorwerp te vinden?
A
wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp
B
wie/wat + persoonsvorm
C
Wat + onderwerp
D
Wie/wat + persoonsvorm + onderwerp

Slide 15 - Quizvraag

Ik zag jou in de stad!
Wat is het lijdend voorwerp?
A
Ik
B
zag
C
jou
D
Er is geen lijdend voorwerp

Slide 16 - Quizvraag

Ik ben naar het park gelopen.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
ik
B
ben
C
naar het park
D
er is geen lijdend voorwerp

Slide 17 - Quizvraag

De klerenkast heb ik heel erg goed opgeruimd!
Wat is het onderwerp?
A
De klerenkast
B
heb
C
ik
D
heel erg goed opgeruimd

Slide 18 - Quizvraag

spelling
werkwoorden verleden tijd
meervoud zelfstandige naamwoorden
dictee

Slide 19 - Tekstslide

Het (gebeuren)... zo plotseling!
Schrijf het ww in de verleden tijd.
A
gebeurt
B
gebeuren
C
gebeurde
D
gebeurden

Slide 20 - Quizvraag

Gisteren (regenen) het zo hard!
Schrijf het ww in de verleden tijd
A
regent
B
regende
C
regenden
D
regenen

Slide 21 - Quizvraag

Rita en Rien (komen) te laat op school.
Schrijf het ww in de verleden tijd
A
kwamen
B
komte
C
kom
D
kwam

Slide 22 - Quizvraag

Bij welke werkwoorden zet ik in de verleden tijd -te of -de achter de stam?
A
sterke werkwoorden
B
zwakke werkwoorden

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het meervoud van cowboy?
A
cowboy's
B
cowboyen
C
cowboys
D
cowboyz

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het meervoud van glas?
A
glassen
B
glasen
C
glazen
D
glaasje

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het meervoud van ski?
A
skis
B
skies
C
skiz
D
ski's

Slide 26 - Quizvraag