Voorzetsels zijn woorden als aan, op, in, tussen, voor, achter, tegen, onder...
Twee kenmerken over voorzetsels:
- ze zijn altijd onderdeel van een zinsdeel of zinsdeelstuk
- ze staan altijd voor een woordgroep als 'de kast
Voorbeelden:in de kast boven de kast naast de kast
uit de kast achter de kast voor de kast