Taalkundig ontleden

In deze les zullen we het hebben over: 
1. lidwoorden
2. zelfstandige naamwoorden
3. bijvoeglijke naamwoorden
4. werkwoorden
5. voornaamwoorden 
6. telwoorden
7. bijwoorden
8. voorzetsels 
9. voegwoorden
10. tussenwerpsels

1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

In deze les zullen we het hebben over: 
1. lidwoorden
2. zelfstandige naamwoorden
3. bijvoeglijke naamwoorden
4. werkwoorden
5. voornaamwoorden 
6. telwoorden
7. bijwoorden
8. voorzetsels 
9. voegwoorden
10. tussenwerpsels

Slide 1 - Tekstslide

Taalkundig ontleden
Taalkundig ontleden is het bepalen van de woordsoort van elk woord in een zin.   

Slide 2 - Tekstslide

Lidwoord
We kennen drie lidwoorden: de, het en een.
We onderscheiden: 
  • bepaalde lidwoorden: de en het (specifiek)
  • onbepaald lidwoord: een (willekeurig) 

Slide 3 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord
Zelfstandige naamwoorden zijn woorden die mensen, dieren, dingen, begrippen en verschijnselen aanduiden. 
Enkele kenmerken van zelfstandige naamwoorden: 
  • er staat een lidwoord voor of je kunt er een lidwoord voor plaatsen
  • de meeste kunnen in het meervoud gezet worden
  • sommige kennen geen meervoud
  • sommige kennen alleen een meervoud
  • verkleinwoord van maken





Slide 4 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord vertelt iets over een zelfstandig naamwoord. 
Enkele kenmerken: 
  • stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden
  • vergrotende - en overtreffende trap 

Slide 5 - Tekstslide

Werkwoorden
Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen: lopen, dansen, zingen, slapen...
Enkele kenmerken: 
  • ze kunnen van tijd veranderen
  • ze kunnen worden vervoegd

Slide 6 - Tekstslide

Voornaamwoorden
Voornaamwoorden zijn woorden die voor naamwoorden in de plaats kunnen komen. 
We onderscheiden: 
  • persoonlijk voornaamwoord
  • bezittelijk voornaamwoord
  • aanwijzend voornaamwoord
  • vragend voornaamwoord

Slide 7 - Tekstslide

Telwoord
Telwoorden geven een aantal of een plaats in een reeks aan.
We onderscheiden:
  • bepaalde hoofdtelwoorden
  • onbepaalde hoofdtelwoorden
  • bepaalde rangtelwoorden
  • onbepaalde rangtelwoorden 

Slide 8 - Tekstslide

Bijwoord
Een bijwoord is een woord dat meer informatie geeft over een ander woord in de zin, of over de hele zin.
We onderscheiden:
  • bijwoorden van plaats/richting
  • bijwoorden van tijd
  • aanwijzende bijwoorden
  • onbepaalde bijwoorden
  • vragende bijwoorden

Slide 9 - Tekstslide

Voorzetsels
Voorzetsels zijn woorden als aan, op, in, tussen, voor, achter, tegen, onder... 
Twee kenmerken over voorzetsels: 
  • ze zijn altijd onderdeel van een zinsdeel of zinsdeelstuk 
  • ze staan altijd voor een woordgroep als 'de kast
Voorbeelden:
in de kast     boven de kast     naast de kast      
uit de kast    achter de kast    voor de kast

Slide 10 - Tekstslide

Voegwoorden
Voegwoorden zijn woorden die zinnen, zinsdelen of woorden met elkaar verbinden.
We onderscheiden:
1. nevenschikkende voegwoorden: leggen een verband tussen twee hoofdzinnen (maar, en, of, dus, want...)
2. onderschikkende voegwoorden: verband tussen hoofdzin en bijzin (voordat, omdat, doordat, terwijl...)

Slide 11 - Tekstslide

Tussenwerpsel
Tussenwerpsels zijn woorden die voor, in of achter de zin zijn geplaatst. Ze worden bijvoorbeeld gebruikt om de aandacht ergens op te vestigen, een klank na te bootsen of een gevoel tot uitdrukking te brengen.
Enkele voorbeelden:
1. Pfff, dat is sneu.
2. Ach, ik weet het ook niet meer.
3. Jij zou dat toch doen, hè?

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht 1
Zoek/bedenk van de woordsoorten 1 tot en met 5 elk twee woorden op en noteer ze op het witte bord in de juiste categorie. 

Slide 13 - Tekstslide

Als je één paaseitje pakt, volgen er meestal nog drie.

Welke woorden zijn telwoorden in deze zin?

Slide 14 - Open vraag


Slide 15 - Open vraag

Planning van de volgende les
Redekundig ontleden:
  • Persoonsvorm
  • Onderwerp
  • gezegde

Slide 16 - Tekstslide

CHECK OUT
Wat vond je goed gaan bij de les en wat niet?

Slide 17 - Open vraag