L'article partitif havo 2

Bonjour à tous!
31-05-2021
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Bonjour à tous!
31-05-2021

Slide 1 - Tekstslide

Programme d'aujourd'hui
Planner
Je vais apprendre...
L'article partitif – delend lidwoord 
Au travail!
Parler à deux

Slide 2 - Tekstslide

Je vais apprendre...
  • Na de les ken ik het delend lidwoord in het Frans.

  • Na de les weet ik wanneer ik een delend lidwoord moet gebruiken én welke.

  • Na de les weet ik welk lidwoord ik moet gebruiken na de werkwoorden: aimer, détester, préférer en adorer.

  • Na de les kan ik een gesprekje voeren in het Frans


Je vais apprendre...

Slide 3 - Tekstslide

L'article partitif

Slide 4 - Tekstslide

Welke lidwoorden ken jij
in het Frans en NL?

Slide 5 - Woordweb

Het delend lidwoord - wanneer?
Het delend lidwoord bestaat niet in het Nederlands!
Het delend lidwoord gebruik je in het Frans als er in het Nederlands geen lidwoord staat voor het zelfstandig naamwoord.

Hij koopt appels - geen lidwoord voor "appels" in de Nederlandse zin. In een Franse zin gebruik je dan wel een lidwoord of delend lidwoord.

Voorbeeld: Ik eet chocola-> Je mange du chocolat

Slide 6 - Tekstslide

Vormen van het delend lidwoord
du= voor mannelijke woorden
de la= voor vrouwelijke woorden 
de l'= bij klinker of h
des= meervoud

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Sleep de delend lidwoorden naar de juiste zinnen.
Je mange ... croissants.
Elle boit ... eau minérale.
Ils achètent ... pain.
Elle n'a pas ... chips.
On a peu ... argent
du
d'
de
des
de l'

Slide 10 - Sleepvraag

ATTENTION!

Een delend lidwoord verandert in

de / d' in  2 gevallen, namelijk

1. Na een ontkenning: 

2. Na een woord dat de hoeveelheid aangeeft

Slide 11 - Tekstslide

Noem voorbeelden van hoeveelheidwoorden

Slide 12 - Woordweb

Voorbeelden van hoeveelheidwoorden
  • un peu                         
  • beaucoup
  • une bouteille
  • une boîte
  • une tasse
  • un verre
  • un litre
  • un kilo
  • assez
  • plus
  • moins
  • trop
  • groupe

Slide 13 - Tekstslide

Exemples
Je bois de l'eau                                   Je ne bois pas d'eau
Elle mange de la viande                  Elle ne mange pas de viande

Je voudrais des tomates               Je voudrais deux kilos de  tomates.
Sophie achète du fromage          Sophie achète beaucoup de fromage                  
Ook woorden als: beaucoup (veel) peu (weinig) combien (hoeveel) zijn "hoeveelheidswoorden" !!!


Slide 14 - Tekstslide

Let op na deze werkwoorden; 
Aimer
Détester
Adorer
Préférer 
Na deze werkwoorden gebruik je het gewone lidwoord;
Ik hou van chocola= j'aime LE chocolat
Zij haat spruitjes= elle déteste LES choux de Bruxelles



Slide 15 - Tekstslide

Een delend lidwoord gebruik je
A
zowel in het Nederlands als in het Frans
B
alleen in het Nederlands
C
alleen in het Frans.
D
bij uitzonderingen in het Frans

Slide 16 - Quizvraag

Na een ontkenning of een hoeveelheidwoord gebruik je altijd
A
de of d'
B
hetzelfde delend lidwoord
C
je ne sais pas
D
des, d'

Slide 17 - Quizvraag

Petit quiz!
https://quizlet.com/nl/598421791/larticle-partitif-flash-cards/?new 

Slide 18 - Tekstslide

Au travail!
Vous pouvez choisir entre exercice A, B ou C!
Exercice A: basis
Exercice B: basis+
Exercice C: basis++

A: 31b et 31c
B: 31d et 32a
C: 32b et 33




Slide 19 - Tekstslide

Exercice A (basis)
Kijk naar het voorbeeld. Vul het schema verder in.
Bepaald lidwoord
Vertaling
Delend lidwoord
Vertaling
le poisson
de vis
du poisson
vis
het water
les légumes
de la viande
la tarte

Slide 20 - Tekstslide

Exercice A (basis)
Vul de juiste vorm van het delend lidwoord in. Kies uit: du, de la, de l' of des.

1. Au restaurant, je prends la pizza avec_____ légumes et ____ jambon blanc.
2. Avec la pizza, je demande toujours _______ salade verte.
3. Ma petite soeur demande _______ frites.
4. Mes parents mangent_________ poisson.
5. Mon père demande ensuite_______ fromage. Il adore le fromage.
6. On boit tous __________ eau.

Slide 21 - Tekstslide

Exercice B (basis+)
Vul het juiste delen lidwoord in. Kies uit: du, de la, de l', des, de of d'.

1. Je mange souvent _______ fruits!
2. Mon père ne mange jamais_______ fruits. C'est trop sucré pour lui!
3. Je ne mange pas _________ poisson.
4. Mais j'aime manger _______ viande: surtout ______ poulet.
5. Mon frère boit _______ lai à chaque repas.
6. Il boit peu ________ eau.

Slide 22 - Tekstslide

Exercice B (basis+)
Vul het juiste bepaald lidwoord (le, la, l' of les) of het juiste delend lidwoord (du de la, de l', des) in.
1. Tu bois souvent __________ lait.
2. Non, je n'aime pas __________ lait.
3. Je bois toujours __________ eau.
4. Parfois, je mange __________ fruits. Mais je préfère ________ légumes.
5. Mon père, il déteste __________ viande.
6. Mais moi, j'aime manger ___________ viande.

Slide 23 - Tekstslide

Exercice C (basis++)
Wat eet en drink jij op een dag? En wat vind je lekker en wat niet? Schrijf in het Frans twee dingen per maaltijd in het schema. Maak gebruik van du, de la, de l', des, de, d', le, la, l' en les.

Slide 24 - Tekstslide

Exercice C (basis++)
Beantwoord onderstaande vragen over jezelf in het Frans.

1. Tu bois combien d'eau par jour? Je bois ____________________
2. Tu aimes les légumes? _____________________________________
3. Tu manges beaucoup de fromage? _________________________
4. Tu manges souvent des fruits? _____________________________
Tu manges beaucoup de viande? _____________________________

Slide 25 - Tekstslide

Comment ça se passait?
😒🙁😐🙂😃

Slide 26 - Poll

Parler à deux!
Je krijgt straks de situatie te zien die alleen voor jouw rol geld. Je voert deze situatie straks uit met je partner in het Frans.

Er zijn twee rollen:
Rôle A: de Franse vriend
Rôle B: de Nederlandse vriend 


- Opnemen en inleveren vóór de volgende les via It's Learning (ik zal feedback geven).
- Après: Geef feedback aan elkaar! (Denk aan uitspraak en/of toepassen van grammatica).



Slide 27 - Tekstslide

Rôle A - de Franse vriend
Rôle A : de Franse vriend
Situatie: 
Je woont in Frankrijk en bent op vakantie in eigen land. Je hebt een Nederlandse vriend gemaakt op de camping. Jullie gaan samen naar een terras om een hapje te eten en drinken. Jij bent natuurlijk erg benieuwd naar het lievelingseten van jou Nederlandse vriend, wat hij niet lekker vind en wat hij in Nederland eet bij het ontbijt, lunch en diner. Jullie stellen elkaar vragen én beantwoorden de vragen die gesteld worden. Gebruik in je vragen en zinnen het delend lidwoord of de normale lidwoorden bij de vier werkwoorden (aimer, préférer, détester en adorer).

Voorbeeld, als jij wilt vragen of jouw Nederlandse vriend groenten lust = Tu aimes les légumes? 




Slide 28 - Tekstslide

Rôle B - de Nederlandse vriend
Situatie:
Je bent op vakantie in Frankrijk en je hebt een Franse vriend gemaakt op de camping. Jullie gaan samen naar een terras om een hapje te eten en drinken. Jouw Franse vriend is benieuwd naar jouw lievelingseten, wat je niet lekker vind en wat jij in Nederland eet bij het ontbijt, lunch en diner. Jullie stellen vragen én beantwoorden de vragen die gesteld worden. Gebruik in je vragen en zinnen het delend lidwoord of de normale lidwoorden bij de vier werkwoorden (aimer, détester, préférer en adorer).

Voorbeeld, als jouw Franse vriend vraagt of jij groenten lust = Tu aimes les légumes? 
-> Non, je n'aime pas les légumes mais j'aime la viande.


Slide 29 - Tekstslide

Je vais apprendre...
  • Na de les ken ik het delend lidwoord in het Frans.

  • Na de les weet ik wanneer ik een delend lidwoord moet gebruiken én welke.

  • Na de les weet ik welk lidwoord ik moet gebruiken na de werkwoorden: aimer, détester, préférer en adorer.

  • Na de les kan ik een gesprekje voeren in het Frans


Slide 30 - Tekstslide

Que pensez-vous de ce cours?
A
Leuk en leerzaam!
B
Saai maar wel leerzaam
C
Ik snapte alles al
D
Ik snap het nog niet zo goed

Slide 31 - Quizvraag