In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Quizvragen Hoofdstuk 2
Slide 1 - Tekstslide
Het element fluor heeft atoomnummer 9 en massagetal 19. De bouw van het atoom is dus
A
19 p, 10 n, 19 e
B
9 p, 10 n, 9 e
C
10 p, 9 n, 10 e
D
9 p, 19 n, 9 e
Slide 2 - Quizvraag
Bij wie past deze omschrij- ving van het atoommodel?
A
John Dalton
B
Ernest Rutherford
C
Niels Bohr
Slide 3 - Quizvraag
Een atoom heeft 2 protonen, 3 neutronen en 3 elektronen. Wat is de massa van het atoom?
A
-3 u
B
-1 u
C
5 u
D
7 u
Slide 4 - Quizvraag
Welke deeltjes binnen het atoom zorgen voor de massa?
A
De protonen
B
De neutronen
C
De elektronen
D
De protonen en neutronen samen
Slide 5 - Quizvraag
Hoeveel neutronen heeft een atoom met een massa van 31 u en een atoomnummer van 15
A
15
B
16
C
31
D
46
Slide 6 - Quizvraag
Isotopen verschillen van elkaar in ...
A
Aantal protonen
B
Aantal elektronen
C
Aantal protonen en elektronen
D
Aantal neutronen
Slide 7 - Quizvraag
Geef de massagetallen van de drie koolstof isotopen.
A
6-6-6
B
6-7-8
C
12-13-14
D
18-19-20
Slide 8 - Quizvraag
In de natuur komen twee isotopen van koolstof voor: C-12 en C-13. Hiernaast zie je de kernen van beide isotopen. Hoe kan je deze twee vormen van koolstof van elkaar scheiden?
A
Met een chemische reactie want de isotopen reageren soms verschillend
B
Met een centrifuge want de isotopen verschillen in massa
C
Je kan ze niet scheiden.
Slide 9 - Quizvraag
Waar bestaat een zoute stof uit?
A
moleculen
B
atomen
C
positieve ionen en negatieve ionen
D
waterstofbruggen
Slide 10 - Quizvraag
Metaal ionen zijn meestal...
A
Positief geladen
B
Negatief geladen
C
Neutraal
Slide 11 - Quizvraag
Welke lading hebben de ionen in NaCl
A
1+ en 1-
B
2+ en 1-
C
2- en 1+
D
2+ en 2-
Slide 12 - Quizvraag
Dit / deze deeltje(s) zitten in de kern van een atoom.
A
protonen, neutronen
B
elektronen, neutronen
C
protonen en elektronen
D
ionen
Slide 13 - Quizvraag
Bij het ijzer 3+ - ion is er sprake van:
A
een covalentie van 3+
B
een atoom van 3+
C
een elektrovalentie van 3+
D
een molecuul van 3+
Slide 14 - Quizvraag
Wat gebeurt er op microniveau bij het oplossen van een zout?
A
de ionen gaan harder trillen
B
de ionen laten elkaar los en gaan vrij bewegen
C
de ionen gaan in een rooster zitten
D
de zoutkorrels verdwijnen
Slide 15 - Quizvraag
Ijzer(II)oxide is opgebouwd uit:
A
B
C
D
Slide 16 - Quizvraag
In welke eenheid drukken we de massa van moleculen uit?
A
Atoomnummer
B
Relatieve atoommassa
C
Atomaire massa-eenheid
D
Protonenmassa
Slide 17 - Quizvraag
Een atoom heeft 2 protonen, 3 neutronen en 3 elektronen. Wat is de massa van het atoom?
A
-3 u
B
-1 u
C
5 u
D
7 u
Slide 18 - Quizvraag
Natrium bestaat uit 11 protonen, 11 elektronen en 12 neutronen. Wat is de massa van 1 atoom natrium in kg?