grammatica zinsdelen

Grammatica zinsdelen
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Grammatica zinsdelen

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
  • *Je weet hoe je het werkwoordelijk gezegde met 'te'en 'aan het'moet vormen.
  • Je weet wat een werkwoordelijke uitdrukking is.
  • herhaling zinsdelen: pv- ow- gez- lv- mv-bwb

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling H1

Hoe vind je de zinsdelen?

Slide 3 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 4 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Hoe vind je ook alweer de persoonsvorm?
A
Hoe
B
vind
C
je
D
ook

Slide 5 - Quizvraag

Hoe vind je het onderwerp in een zin?
A
Wie (wat) + pv?
B
Wie + gez?
C
Wat + gez + lv?
D
Zin in een andere tijd zetten

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Als onderwerp kozen ze pooldieren.
A
Onderwerp
B
Pooldieren
C
Kozen
D
Ze

Slide 7 - Quizvraag

Het werkwoordelijk gezegde
A
is de persoonsvorm
B
bevat nooit de persoonsvorm
C
zijn alle werkwoorden in een zin.
D
zijn alle zelfstandig naamwoorden in een zin.

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin?
werkwoordelijk gezegde
Piet
heeft
een blikje cola
in de pauze
gedronken

Slide 9 - Sleepvraag

Hoe vind je het lv?
A
Wat (soms wie) + wg + ow?
B
Wie (soms wat) + wg + ow?
C
Wie + wg?
D
alle werkwoorden in een zin

Slide 10 - Quizvraag

Lijdend voorwerp

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

A
jij
B
het lijdend voorwerp
C
in die zin
D
kan vinden

Slide 11 - Quizvraag

Meewerkend voorwerp

Slide 12 - Tekstslide

Wat is het meewerkend voorwerp?

Zij heeft het ons toch verteld.
A
zij
B
heeft
C
ons
D
toch

Slide 13 - Quizvraag

bwb = alles wat overblijft. Met welke vragen kun je dit controleren?

Slide 14 - Woordweb

Wat is de bijwoordelijke bepaling?

Vandaag hebben we de bijwoordelijke bepaling behandeld.
A
Vandaag
B
we
C
de bijwoordelijke bepaling
D
hebben behandeld

Slide 15 - Quizvraag

bijwoordelijke bepaling

Slide 16 - Tekstslide

werkwoordelijk gezegde met 'te'en 'aan het'
Als de woorden 'te' en 'aan het' voor een werkwoord staan, horen ze bij het wg.
Dus: Jan en Pieter zaten te werken.
pv = zaten
wg = zaten te werken

Slide 17 - Tekstslide

Wat is het wg?
De kleine kinderen waren aan het spelen in de zandbak.
A
de kleine kinderen
B
in de zandbak
C
waren spelen
D
waren aan het spelen

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het wg?
De tieners liggen aan het strand te zonnen.
A
liggen aan het strand te zonnen
B
liggen te zonnen
C
liggen
D
de tieners

Slide 19 - Quizvraag

werkwoordelijke uitdrukking
Soms is het werkwoordelijk gezegde een werkwoordelijke uitdrukking. Dat is een vaste combinatie van een werkwoord met andere woorden.
Bijvoorbeeld: op de kast jagen
De leerlingen jagen de leraar op de kast. wg = jagen op de kast
De leerling jaagt de spin op de kast. wg = jaagt

Slide 20 - Tekstslide

Werkwoordelijke uitdrukkingen
Ik raak nu helemaal de kluts kwijt.
Geen letterlijke betekenis
Betekent: raak in de war

Janine koos het hazepad.
Geen letterlijke betekenis
Betekent : vluchtte




Jesse raakt vaak zijn sleutels kwijt.
Letterlijke betekenis
Geen werkwoordelijke uitdrukking

Youssef koos een raketijsje.
Letterlijke betekenis.
Geen werkwoordelijke uitdrukking




Slide 21 - Tekstslide

De ervaren schaatser gaat niet over één-nachtijs.
A
Deze zin heeft een werkwoordelijk gezegde
B
Deze zin heeft een werkwoordelijke uitdrukking

Slide 22 - Quizvraag

Bij belangrijke beslissingen gaat de directie niet over één nacht ijs
A
Deze zin heeft een werkwoordelijk gezegde
B
Deze zin heeft een werkwoordelijke uitdrukking
C
Deze zin heeft een naamwoordelijk gezegde

Slide 23 - Quizvraag

In welke zinnen staan een werkwoordelijke uitdrukking?
A
Jij laat je wel makkelijk op de kast jagen!
B
De conciërge laat haar de vloer vegen.
C
De dief beloofde op het rechte pad te blijven.
D
Jorn werd voor het lapje gehouden.

Slide 24 - Quizvraag

Onderwerp
Meewerkend voorwerp
Werkwoordelijk
gezegde
Lijdend voorwerp
Dit zinsdeel geeft aan wie of wat iets doet.
Dit zinsdeel overkomt of ondergaat iets.
Dit zinsdeel vertelt wat het onderwerp in een zin doet.
Dit zinsdeel ontvangt iets van het onderwerp.

Slide 25 - Sleepvraag

Maken
Maak de opdrachten van deze paragraaf in je eigen leerroute. 
Tip: kijk eerst het instructiefilmpje!

Slide 26 - Tekstslide