bs 3.2 Genen 3M bvj max 2023

Basisstof 3.2 Genen
Log in. En leg klaar schrift en pen.
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Basisstof 3.2 Genen
Log in. En leg klaar schrift en pen.

Slide 1 - Tekstslide

Het Genotype is
A
het uiterlijk, dat wat je ziet (de waarneembare) eigenschappen van een organisme
B
Alle informatie voor de erfelijke eigenschappen van een organisme
C
een sproet
D
een piercing

Slide 2 - Quizvraag

Wat is het fenotype?
A
De samenstelling van genen
B
De eigenschappen die tot uiting komen
C
De eigenschappen die niet tot uiting komen
D
De samenstelling van fenen

Slide 3 - Quizvraag

Je fenotype kan veranderen
A
doordat je je haar verft
B
doordat je bruin wordt in de zon
C
nee dat kan niet

Slide 4 - Quizvraag

Wat bepaalt je fenotype?
A
Alleen het genotype
B
Alleen omgevingsfactoren
C
Genotype en omgevingsfactoren

Slide 5 - Quizvraag

Bevat een eicel genenparen?
A
ja, van elk gen
B
ja, maar alleen van de helft van de genen
C
ja, van bepaalde genen
D
nee

Slide 6 - Quizvraag

Geslachtscellen bevatten
A
23 chromosomen
B
34 chromosomen
C
46 chromosomen
D
92 chromosomen

Slide 7 - Quizvraag

De informatie op chromosomen voor één erfelijke eigenschap
A
is een fenotype
B
is een gen
C
is een chromosoom

Slide 8 - Quizvraag

De informatie voor alle erfelijke eigenschappen noemen we
A
Genotype
B
Fenotype

Slide 9 - Quizvraag

Welke geslachtschromosomen kunnen niet voorkomen
A
Gewone lichaamscel
B
Geslachtscel

Slide 10 - Quizvraag

Welke geslachtschromosomen kan een man doorgeven aan zijn kinderen?
A
Alleen Y
B
Alleen X
C
X of Y

Slide 11 - Quizvraag

Heeft een vlinder hetzelfde fenotype als de rups waaruit hij is ontstaan? En hetzelfde genotype?
A
alleen hetzelfde fenotype
B
alleen hetzelfde genotype
C
zowel hetzelfde fenotype als hetzelfde genotype

Slide 12 - Quizvraag

Is het genotype van deze persoon veranderd? En het fenotype?
A
Beide zijn veranderd
B
Geen van beide is veranderd
C
Alleen genotype is veranderd
D
Alleen fenotype is veranderd

Slide 13 - Quizvraag

Hebben deze mensen hetzelfde genotype en fenotype?
A
Zelfde genotype / zelfde fenotype
B
Zelfde genotype / verschillend fenotype
C
Verschillend genotype / zelfde fenotype
D
Verschillend genotype / Verschillend fenotype

Slide 14 - Quizvraag

Inzoemen

Slide 15 - Tekstslide

Dna

Slide 16 - Tekstslide

Allel

Slide 17 - Tekstslide

3.2 Genen
Nieuwe theorie
wat onderstreept staat schrijf je op

Slide 18 - Tekstslide

De doelen!
  1. Je weet wat een homozygoot genotype is en wat een heterozygoot genotype is.
  2. Je weet wanneer een gen dominant is en wanneer een gen recessief is.
    wat onderstreept staat schrijf je op

Slide 19 - Tekstslide

Nieuwe woorden:
Voor elke eigenschap heb je een gen.
Een gen kan variëren. Zo'n variant wordt een allel genoemd.
Je hebt dus een 2 genen per eigenschap: 1 van vader en 1 van moeder
voorbeeld: gen voor eigenschap haarkleur.
allel kan zijn zwart, blond , bruin, rood

Slide 20 - Tekstslide

Nieuwe woorden:
Voor elke eigenschap heb je een gen.
Een gen kan variëren. Zo'n variant wordt een allel genoemd.

Je hebt een gen voor haarkleur.
De varianten kunnen zijn krullend haar of stijl haar.

Slide 21 - Tekstslide

Stijl of krullen?
De genen zijn gelijk. 

Gen van je vader = steil (allel)
Gen van je moeder = steil (allel)

> Homozygoot  voor deze eigenschap (2 zelfde allelen)

> Homo = gelijk

Slide 22 - Tekstslide

Stijl of krullen?

De genen zijn gelijk

Gen van vader = krullend (allel)
Gen van moeder = krullend  (allel)

> Homozygoot voor deze eigenschap 

Slide 23 - Tekstslide

Stijl of krullen?

De genen zijn ongelijk


Gen van vader = steil (allel)

Gen van moeder = krullend (allel)


> Heterozygoot voor deze eigenschap (2 verschillende allelen)


> Hetero = ANDERS

Slide 24 - Tekstslide

Stijl of krullen?

Blijkbaar is het gen van krullend haar sterker...


Gen voor krullen (allel) = dominant (STERKER)

Gen voor steil (allel) = recessief (ZWAKKER / VERLIEST)

Slide 25 - Tekstslide

Stijl of krullen?
Deze persoon is heterozygoot voor haarvorm
Het gen van krullend haar is dominant.
Dus:
Dominant allel overheerst
Recessief allel wordt onderdrukt


Slide 26 - Tekstslide

Stijl of krullen?
Deze persoon heeft twee gelijke genen (homozygoot). Deze genen zijn recessief.

Deze persoon is homozygoot recessief

Slide 27 - Tekstslide

Stijl of krullen?
Deze persoon heeft twee gelijke genen (homozygoot). De genen zijn dominant.

Deze persoon is homozygoot dominant.  

Slide 28 - Tekstslide

Dominant & recessief
  • Sommige allelen zijn dominant
    en komen altijd tot uiting in het
    fenotype. Weergave met hoofdletter

  • Recessieve allelen komen alleen tot
    uiting als er geen dominant allel is. 
    Weergave met kleine letter
     

Slide 29 - Tekstslide

Genenparen
- Van elk gen heb je twee allelen.

Homozygoot:
twee gelijke allelen, namelijk 2x blond
Heterozygoot:
twee ongelijke allelen, namelijk blond & bruin

Slide 30 - Tekstslide

Van fenotype naar genotype


Homozygoot krul = AA

Homozygoot steil = aa

Heterozygoot = Aa


Gebruik duidelijke letters Aa, Bb, Dd, Ff, Ee, Qq, Gg 



Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Video

basisstof 2 genen
opdrachten 1 tm 7

Slide 33 - Tekstslide

nu een paar vragen over de nieuwe stof!

Slide 34 - Tekstslide


Welke kleur ogen heeft de persoon met chromosomenpaar 1?
A
Bruine ogen
B
Blauwe ogen
C
Combinatie van bruin en blauwe ogen

Slide 35 - Quizvraag

Het gen voor blauwe ogen is recessief, dat voor bruine ogen is dominant. Hoe noem je het genotype van iemand met genotype aa.
A
Homozygoot dominant
B
Homozygoot recessief
C
Heterozygoot

Slide 36 - Quizvraag

Het gen voor blauwe ogen is recessief, dat voor bruine ogen is dominant. Wat is de oogkleur van iemand met genotype Aa.
A
Bruin
B
Blauw
C
Groen

Slide 37 - Quizvraag


Het allel voor een 'wipneus' (a) is recessief ten opzichte van het allel voor 'geen wipneus' (A).
Wat kan het genotype met een wipneus?

A
AA
B
Aa
C
aa
D
Alle 3 de opties kunnen

Slide 38 - Quizvraag

wat is een gen
A
een chromosoom dat 1 erfelijke eigenschap bevat
B
een chromosoom dat meer erfelijke eigenschappen bevat
C
een stukje dna dat 1 erfelijke eigenschap bevat
D
een stukje dna dat meerdere erfelijke eigenschappen bevat

Slide 39 - Quizvraag

Wat is een allel?
A
Een stukje DNA
B
Een stuk van een chromosoom
C
Een variant van een gen
D
Een variant van een chromosoom

Slide 40 - Quizvraag

3.2 Genen --> maken

maken 1 t/m 7 in je werkboek

Slide 41 - Tekstslide