In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
6.3 Soorten in hun omgeving
Slide 1 - Tekstslide
Al eerder heb je het een en ander geleerd over populatiegrootte
Deze les leer je over de abiotische en biotische factorendie de populatiegrootte bepalen, over tolerantie- grenzenvan een soort en over dehabitat en denichevan een soort.
Slide 2 - Tekstslide
In de volgende slide zie je een grafiek die de groei van een populatie grauwe ganzen in een gebied weergeeft.
In 2005 zie je dat er een einde komt aan de groei van de populatie.
Blijkbaar is er dan een beperkende factor die voorkomt dat de populatie verder groeit.
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Factoren die de populatiegrootte beïnvloeden kun je verdelen in twee groepen:
Abiotische factoren
zijn factoren uit de levenloze natuurlijke omgeving.
zijn factoren veroorzaakt door de levende natuurlijke omgeving.
Voedsel, concurrentie, vijanden, bomen voor nesten.
Slide 5 - Tekstslide
voorbeelden
Slide 6 - Tekstslide
Geef je antwoord op de volgende slide
Slide 7 - Tekstslide
Geef hier je antwoord van de vorige slide
A
A
B
B
C
C
D
D
Slide 8 - Quizvraag
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Open vraag
Slide 11 - Tekstslide
Bij de abiotische factorenkennen we een tolerantiegebied. Binnen dat gebied is leven mogelijk, daarboven en daaronder niet (tolerantiegrenzen). Er is ook een optimum voor deze abiotische factor. Daar zal de soort/het organisme zich het beste voelen en de meeste energie en kansen hebben om zich voort te planten. Een grafiek die dit
toont heet een
tolerantiecurve .
Bijvoorbeeld temperatuur:
- onder de 17 oC sterven deze organismen.
- boven de 32 oC sterven ze.
- bij het optimum van 25 oC hebben ze de meeste kansen.
Slide 12 - Tekstslide
Op de x-as van deze grafiek wordt de vochtigheid van de grond weergeven. Op de y-as zie je de overlevingskansen van de verschillende plantensoorten a, b, c en d. Welke van de uitspraken is niet waar? Op de volgende dia zie je het plaatje groot.
A
Binnen de tolerantiegrenzen van c komen soort d en b ook voor.
B
Soort b heeft een grotere tolerantiegrens en is daarom beter bestand tegen schommelingen.
C
Soort a en c komen niet naast elkaar voor in een gebied.
D
Bij de optimumwaarde van a kunnen soorten b, c en d niet overleven.
Slide 13 - Quizvraag
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
hetklokhuis.nl
Slide 16 - Link
Omdat soorten te maken hebben met abiotische en biotische factoren en er voor elk van deze (abiotische) factoren een optimum, minimum en maximum is, zul je bepaalde soorten op een bepaald soort plek het meest vinden in een ecosysteem.
Deze plaats/plek noem je dehabitat.
De meeste pissebedden vind je op donkere vochtige plekken waar wat rottende plantenresten liggen.
Alligators vind je vlak bij of in het water.
De kans dat je een alligator tegenkomt ver weg van het water is klein.
Slide 17 - Tekstslide
Dehabitat is dus de leefomgeving van plant /schimmel /dier/bacterie. De plaats waar het leven van een soort zich voor het grootste gedeelte afspeelt. Bij planten wordt ook de term standplaatsgebruikt ipv habitat.
Let op, met plaats bedoelen we niet de exacte lokatie (in Ede tegenover de kerk), maar de plek in een ecosysteem waar je een organisme normaal gesproken kunt vinden.
Slide 18 - Tekstslide
Soorten leven samen in een bepaald ecosysteem. Soorten kunnen (gedeeltelijk) dezelfde habitat hebben. Dit kan omdat ze een verschillende rol of functie hebben.
De rol of functie noem je denichevan een soort.
Als we spreken over deniche van een soort dan hebben we het over de interactie van de soort met het ecosysteem. Bijvoorbeeld, de rol van een boomsoort is het geven van beschutting, nestgelegenheid, schaduw en voedselbron zijn.
Heel simpel gezegd is habitat het adres en niche het beroep.
Slide 19 - Tekstslide
Niche = de rol die een organisme speelt in een ecosysteem.
Door verschillen in niche kunnen verschillende soorten samenleven in dezelfde habitat.
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Video
Slide 22 - Open vraag
Adaptatie
Evolutionaire processen zorgen ervoor dat soorten optimaal zijn aangepast aan de omgeving.