Samengestelde zinnen

Grammatica - Samengestelde zinnen


Pak je boek erbij en start je chromebook op!
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Grammatica - Samengestelde zinnen


Pak je boek erbij en start je chromebook op!

Slide 1 - Tekstslide

Aan het einde van de les...

  • Weet je wat samengestelde zinnen zijn.
  • Weet je wat hoofd- en bijzinnen zijn.
  • Weet je welke soorten bijzinnen er zijn. 
  • Kun je hoofdzinnen, bijzinnen en soorten bijzinnen herkennen in een zin.

Slide 2 - Tekstslide

Wat weet je al over
hoofd- en bijzinnen?

Slide 3 - Woordweb

Hoofd- en bijzinnen
Een zin met één onderwerp en één persoonsvorm heet een enkelvoudige zin. Zinnen met meer dan één persoonsvorm zijn samenstellingen van enkelvoudige zinnen. Deze noemen we samengestelde zinnen. 

Het belangrijkste deel van de zin, wordt een hoofdzin genoemd. Het stuk wat minder belangrijk is, wordt een bijzin genoemd.

Hoe weet je wat een hoofd- of bijzin is?

Slide 4 - Tekstslide

Zo herken je deze zinnen

  1. Bepaal eerst of er één of meer persoonsvormen in de zin staan.
  2. Zijn het er meerdere? Dan is dit een samengestelde zin. Kijk nu of de zin bestaat uit 2 hoofdzinnen of een hoofdzin en bijzin.
  3. Hoofdzin: het ow staat direct naast de pv en er kan niks tussen geplaatst worden.
  4. Bijzin: het ow staat niet naast de pv óf er kan iets tussen.

Slide 5 - Tekstslide

Soorten samenstellingen
  1. Een samengestelde zin met twee hoofdzinnen noem je 'nevenschikkend'. Nevenschikkende voegwoorden verbinden deze zinnen: en, maar, want, of, noch, dus.
  2. Een samengestelde zin met een hoofdzin en een bijzin noem je 'onderschikkend'. Onderschikkende voegwoorden verbinden deze zinnen: omdat, doordat, zodat, hoewel. 

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeelden

De adelaar ving de drone.


Ik leer goed, zodat ik een hoog cijfer haal. 

Slide 7 - Tekstslide

Wat is de samenstelling van deze zin?

Ik wilde naar het park gaan, maar het begon te regenen.

Slide 8 - Open vraag

Wat is de structuur van de zin?

Ze ging naar de winkel, hoewel ze geen boodschappen nodig had.
A
HZ-BZ
B
HZ-HZ
C
BZ-HZ
D
BZ-BZ

Slide 9 - Quizvraag


Twee hoofdzinnen samen noem je:
A
Onderschikkend
B
Nevenschikkend

Slide 10 - Quizvraag

Soorten bijzinnen

Om erachter te komen welke functie de bijzin heeft moet je het volgende doen: vervang de bijzin door één woord (of een paar woorden) en vul deze in de hoofdzin in.

De functie van dat ene woord is de functie van de hele bijzin!

Slide 11 - Tekstslide

Zo herken je de functie
  • Functie van onderwerp: onderwerpszin
  • Functie van lijdend voorwerp: lijdend voorwerpszin
  • Functie van MWV: meewerkend voorwerpszin
  • Functie van naamw. deel: naamwoordelijk deel van het gezegde zin
  • Functie van bijwoordelijke bepaling: bijw. bepalingszin
  • Functie van bijvoeglijke bepaling: bijv. bepalingszin
  • Functie van voorzetselvoorwerp: voorzetselvoorwerpszin. 

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeelden

Wie het weet, mag het zeggen.


Zij twijfelde aan wat ik zei.




Slide 13 - Tekstslide

Welk soort bijzin herken je?

Uiteindelijk was hij wat hij wilde zijn.
A
Onderwerpszin
B
Lijdend voorwerpszin
C
Naamwoordelijk deel van het gezegde zin
D
Voorzetselvoorwerpszin

Slide 14 - Quizvraag

Zelf aan de slag!
  • Pak blz. 122-123 voor je
  • Maak opdracht 1, 2, 3
  • Zelfstandig
  • Je hebt tot het einde van de les
  • Hulp nodig? Docent of blz. 120-121
  • Klaar? Lingo!
timer
15:00

Slide 15 - Tekstslide