TOETS Grammatica: hoofd- en bijzinnen HV2 periode 3

Hoofd- en bijzinnen
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoofd- en bijzinnen

Slide 1 - Tekstslide

Twee soorten zinnen
Enkelvoudige zin (1 pv):
De docent roept de leerlingen.
De leerlingen stoppen met praten.

Samengestelde zin (meer dan 1 pv):
De docent roept de leerlingen en de leerlingen stoppen met praten.

Slide 2 - Tekstslide

Hoofdzinnen en bijzinnen
Een samengestelde zin kan bestaan uit:
- twee hoofdzinnen
- een hoofdzin en bijzin(nen)


Slide 3 - Tekstslide

Hoofdzin
Een hoofdzin is een zin die ook op zichzelf kan staan.
Als er twee hoofdzinnen worden samengesteld, staat er altijd een nevenschikkend voegwoord (signaalwoord) tussen. Dat zijn de woorden:
dus en want of maar

De docent roept de leerlingen, dus stoppen zij met praten.

Slide 4 - Tekstslide

Voegwoorden
- nevenschikkende voegwoorden: 
deze verbinden twee hoofdzinnen met elkaar. 

Er zijn er maar 5: 
dus en want of maar (DEWOM)              

Slide 5 - Tekstslide

Bijzin
Een bijzin is een zin die niet op zichzelf kan staan.
Een bijzin wordt altijd gekoppeld aan een hoofdzin met een onderschikkend voegwoord (signaalwoord). Daarvan zijn er veel meer: wanneer, als, terwijl, zodra, voordat, voor, nu, toen, nadat, zolang als, totdat, sinds, doordat, zodat, waardoor, omdat, opdat, indien, mits, tenzij, hoewel, ofschoon, ondanks dat, zoals, alsof, dat, of .....

De docent roept de leerlingen dus stoppen zij met praten.

Slide 6 - Tekstslide

Voegwoorden

- onderschikkende voegwoorden

deze verbinden een hoofdzin en bijzin. 


Slide 7 - Tekstslide

Kenmerken hoofdzin:

- O en PV staan naast elkaar.


- PV staat op plek 1 of 2 in de zin.


- Elke samengestelde zin heeft een HZ.


- Een samengestelde zin kan 2 HZ hebben.

Kenmerken bijzin:

- O en PV staan niet naast elkaar/je kunt het woordje 'niet' ertussen zetten.

- PV staat op de laatste of een na laatste plek in de zin.

- Niet elke samengestelde zin heeft een BZ.

- BZ kan vooraan of achteraan staan.

Slide 8 - Tekstslide

Hoofd- en bijzinnen

Zo herken je hoofd- en bijzinnen:

1. Maak de zin vragend; dan vind je de PV van de hoofdzin.

2. Verander de zin van tijd; dan vind je alle PV's.

3. Zoek van de zinnen alle PV's en O's.

4. Probeer of je tussen de PV en O een woord kunt invoegen.

      - Dat lukt niet: hoofdzin.

      - Dat lukt wel: bijzin.

Slide 9 - Tekstslide

Hoofd- en bijzinnen

Er zijn dus een paar combinaties mogelijk:

1. {hoofdzin} + {hoofdzin}

Hij zwaait opa en oma uit, want die gaan een grote reis maken.

2. {hoofdzin} + (bijzin)

Hij hoopt dat hij opa en oma kan uitzwaaien.

3. (bijzin)+  {hoofdzin}

Omdat opa en oma op reis gaan, zwaait hij ze uit.

Slide 10 - Tekstslide

Onderschikkend en nevenschikkend
Nevenschikkend : minimaal twee hoofdzinnen 
Bijv.: {hoofdzin Ik (ow) heb nooit geld bij me}, want {hoofdzin ik (ow) gebruik mijn pinpas}.
Onderschikkend: hoofdzin met bijzin(nen)
Bijv.: {hoofdzin Cheryll (ow) heeft besloten ( bijzin dat zij (ow) contant geld meeneemt) en ( bijzin dat ik (ow) met mijn pinpas betaal)}.

Slide 11 - Tekstslide

Twee soorten zinnen
Enkelvoudige zin (1 pv):
De docent roept de leerlingen.
De leerlingen stoppen met praten.

Samengestelde zin (meer dan 1 pv):
De docent roept de leerlingen en de leerlingen stoppen met praten.

Slide 12 - Tekstslide

Hoofdzinnen en bijzinnen
Een samengestelde zin kan bestaan uit:

- twee hoofdzinnen
- een hoofdzin en bijzin(nen)


Slide 13 - Tekstslide

Hoofdzin
Een hoofdzin is een zin die ook op zichzelf kan staan.
Als er twee hoofdzinnen worden samengesteld, staat er altijd een nevenschikkend voegwoord (signaalwoord) tussen. Dat zijn de woorden:
dus en want of maar

De docent roept de leerlingen, dus stoppen zij met praten.

Slide 14 - Tekstslide

Samengestelde zinnen
Een enkelvoudige zin heeft maar één persoonsvorm en één onderwerp. 

Morgen moet ik trainen voor voetbal.
Zaterdag heb ik een wedstrijd.

Zinnen met meer dan één persoonsvorm zijn samenstellingen van enkelvoudige zinnen en noem je samengestelde zinnen. 

Slide 15 - Tekstslide

Samengestelde zinnen
Om het verschil tussen een hoofdzin en een bijzin te herkennen, moet je weten wat een onderwerp is en wat een persoonsvorm is.  In de hoofdzin staan het onderwerp en de persoonsvorm namelijk altijd naast elkaar. Er kunnen geen woorden tussen worden geplaatst. In een bijzin kan dit wel. Kijk maar eens naar de volgende zinnen:

Slide 16 - Tekstslide

Samengestelde zinnen

Slide 17 - Tekstslide

Voegwoorden
Voegwoorden zijn woorden die de hoofdzin en de bijzin (of de hoofdzin en de hoofdzin) samenvoegen. Misschien is het je opgevallen dat er in alle drie de voorbeeldzinnen in de vorige dia een woord niet gekleurd is. Dit zijn de voegwoorden in die zinnen.

Een nevenschikkend voegwoord voegt een hoofdzin en een hoofdzin samen, terwijl een onderschikkend voegwoord een hoofdzin en een bijzin (of een bijzin en een hoofdzin) samenvoegt. Het staat vast of een voegwoord nevenschikkend of onderschikkend is. Kijk maar eens naar het nevenschikkende voegwoord ‘en’ in de volgende zinnen:

Goed: Piet gaat graag naar school en Piet maakt elke dag zijn huiswerk.
Fout: Piet gaat graag naar school en Piet elke dag zijn huiswerk maakt.

Of kijk eens naar het onderschikkende voegwoord ‘omdat’ in de volgende zinnen:

Goed: Piet gaat graag naar school omdat Piet elke dag zijn huiswerk maakt.
Fout: Piet gaat graag naar school omdat Piet maakt elke dag zijn huiswerk.

Slide 18 - Tekstslide