2.4

2.4
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

2.4

Slide 1 - Tekstslide

Huiswerk
Bekijk de filmpjes van les 2.2
Oefen met het spreekexamen op NTtaalmenu.nl 
(De eerste 3 vragen)
Oefen met de dialoog fietsenmaker (zie bijlage mail)
Lees H12 blz. 173
Lees de woordenlijst
M opdracht 1 en lees de grammatica scheidbare werkwoorden
Maak de schrijfopdracht over een feestdag in Engeland.

Slide 2 - Tekstslide

Vragen examen spreken Ad Appel
1 Wat  eet u 's morgens graag bij het ontbijt?
Wat vindt u niet lekker bij het ontbijt?

2 Gaat u ook wandelen? Vertel dan ook waar u naar toe gaat.

3 Welk beroep vindt u leuk? Vertel ook waarom u dat beroep leuk vindt.

Slide 3 - Tekstslide



Uitdrukking:



Door                            en 

Slide 4 - Tekstslide

De uitdrukking: 
Door dik en dun = Through thick and thin

Vriendschap = friendship 
Steunen = to support

                 een zin waarin je bovenstaande uitdrukking gebruikt.

Slide 5 - Tekstslide

Van harte gefeliciteerd met de buurvrouw

Slide 6 - Tekstslide

Happy birthday to your neighbour

Slide 7 - Tekstslide

Ik ben gek op Nederlandse muziek

Slide 8 - Tekstslide

I am crazy about Dutch music

Slide 9 - Tekstslide

Ik heb je over het festival verteld

Slide 10 - Tekstslide

I told you about the festival

Slide 11 - Tekstslide

Dat kon ik me herinneren

Slide 12 - Tekstslide

I could remember that

Slide 13 - Tekstslide

Wil je een stukje taart?

Slide 14 - Tekstslide

Would you like a piece of cake?

Slide 15 - Tekstslide

Je weet de weg

Slide 16 - Tekstslide

You know the way

Slide 17 - Tekstslide

Kan jij de deur openen?

Slide 18 - Tekstslide

Can you open the door?

Slide 19 - Tekstslide

het bedrijf

Slide 20 - Open vraag

eerst

Slide 21 - Open vraag

accountant

Slide 22 - Open vraag

Opdracht 13 bladzijde 168

Uitspraak e  (bus)
Examenweken

Slide 23 - Tekstslide

Herhalen: reflexieve werkwoorden

zich herinneren = (to remember)       Ik..............niets.
zich vervelen = (to be bored)               Jij................nooit.
zich voelen = (to feel)                            Hij...............goed.
zich vergissen = (to be mistaken)      Wij............vaak.
zich voorbereiden = (to prepare)         Zij...........altijd.

Schrijf / write down 5 zinnen in je schrift met deze werkwoorden/ verbs. 

Slide 24 - Tekstslide

zich vervelen                                 zoals           maken

ik verveel me
jij verveelt je
hij/zij verveelt zich
wij vervelen ons

Slide 25 - Tekstslide

Opdracht 4
1 Ik steek de straat over.

Slide 26 - Tekstslide