Wederkerende werkwoorden

Wederkerende werkwoorden
Werkwoorden met (een vorm van) zich.
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Wederkerende werkwoorden
Werkwoorden met (een vorm van) zich.

Slide 1 - Tekstslide

Wat zijn werkwoorden met
(een vorm van) zich?

Slide 2 - Woordweb

werkwoorden met zich
Een werkwoord dat het voornaamwoord me/mij, je, zich, ons, jullie
bij zich heeft.
Bijvoorbeeld: ik schaam me
Infinitief: zich schamen

Slide 3 - Tekstslide

vormen van zich
me, je, zich, ons, jullie

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeelden van werkwoorden met zich:
Zich bemoeien met                                                     Zich interesseren in 
Zich ergeren aan                                                 Zich bewegen
Zich gedragen                                                           Zich verwonderen over (to be amazed)
Zich uit de voeten maken                                      Zich verbazen over (to be surprised)
Zich ontfermen over (zorgen voor)
Zich schamen voor 
Zich uitsloven (to show off)


Slide 6 - Tekstslide

Hoe maak je een vraag?
inversie! (werkwoord eerst, dan subject, dan vorm van zich).
Jij verveelt je.                        Verveel jij je?
Wij herinneren ons.            Herinneren wij ons?
Hij verbaast zich.                 Verbaast hij zich?
Zij haast zich.                         Haast zij zich?
Zij haasten zich.                    Haasten zij zich?
U haast zich.                          Haast u zich?

Slide 7 - Tekstslide

Ik ontfermde ......over de gewonde vogel.
A
zich
B
me
C
je
D
ons

Slide 9 - Quizvraag

Wij schamen..... voor onze fouten.
A
jullie
B
ons
C
zich
D
je

Slide 10 - Quizvraag

Je interesseert ... voor wiskunde.
A
jullie
B
ons
C
zich
D
je

Slide 11 - Quizvraag

Monique slooft.......uit.
A
zich
B
je
C
ons
D
me

Slide 12 - Quizvraag

Erger jij ... aan zijn gedrag?
A
zich
B
me
C
ons
D
je

Slide 13 - Quizvraag

Het is bijna vakantie. Daar .......... ik .......... enorm ............ (zich verheugen op)

Slide 14 - Open vraag

Door corona ........... een paar leerlingen ........... vorige week ...........
(zich ziek melden, voltooide tijd)

Slide 15 - Open vraag

Maak een zin met het werkwoord:
zich verslapen


Slide 16 - Open vraag


Maak een zin met het werkwoord:
zich herinneren

Slide 17 - Open vraag

Maak een zin met het werkwoord:
zich gedragen

Slide 18 - Open vraag

Maak een zin met het werkwoord:
zich bemoeien

Slide 19 - Open vraag

Wederkerende werkwoorden
Je hebt nu twintig (?!) vragen.

Loop rond en stel aan verschillende
leerlingen je vragen.

Geef elkaar antwoord en let op het
wederkerend werkwoord!

Slide 20 - Tekstslide