Voorbereiding determinatietoets

Wanneer is een 
betoog
een GOED betoog?
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Wanneer is een 
betoog
een GOED betoog?

Slide 1 - Tekstslide

Om antwoord te krijgen op die vraag gaan we aan de slag met de volgende onderwerpen:
- Wat is een mening en een argument?
- Welke soorten argumenten zijn er?
- Basisschema's voor argumentatie (enkelvoudig, onderschikkend, nevenschikkend).
- Betrouwbaarheid van de argumenten toetsen.

Uiteindelijk kun je a.d.h.v. van bovenstaande kennis een betogende tekst redigeren.

Slide 2 - Tekstslide

Inhoud lessenserie (6 lessen)
- Hoe herken je een mening?
- Welke soorten argumenten kun je onderverdelen?
- Basisschema argumentatie.
- Wanneer is een argument valide? (aanvulling vwo: drogredenen)
- Hoe onderscheid je een goed van een minder goed betoog?

Slide 3 - Tekstslide

1
Hoe herken je een mening?

Aan het eind van de les weet je hoe je op juiste wijze je mening verwoordt.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Ik ben goed in het overtuigen van anderen.
010

Slide 6 - Poll

Maarten van Rossum
Deze man staat bekend om het geven van zijn -vaak- ongezouten mening.

Hoe doet hij dit en welk effect heeft dit op jou als toehoorder?

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Stellingen
Op de volgende slides staat een aantal stellingen. Geef aan wat JOUW mening is over deze stelling:

Slide 9 - Tekstslide

Kinderen vanaf 14 jaar moeten zich laten vaccineren om op vakantie te kunnen.

Slide 10 - Open vraag

Leerlingen moeten op school meer inspraak krijgen over de inhoud van het curriculum.

Slide 11 - Open vraag

2
Soorten argumenten

Aan het eind van de les weet je welke soorten argumenten gebruikt worden.

Slide 12 - Tekstslide

Verschillende soorten argumenten
  1. feitelijk argument
  2. ervaring (emperisch argument)
  3. gezagsargument
  4. vergelijkingsargument
  5. nut of (on)gewenst gevolg
  6. veronderstelling of vermoedens
  7. moreel argument
  8. emotioneel argument

Slide 13 - Tekstslide

Feitelijk argument (controleerbaar)
Je moet 1,5 meter afstand houden om de verspreiding van het nieuwe coronavirus te voorkomen. Uit onderzoek blijkt dat virussen na een hoest ongeveer een meter afstand afleggen in de lucht. 

Slide 14 - Tekstslide

Ervaring (emperisch argument)
Ik zou momenteel niet naar het Amsterdam gaan. Ik ben daar de afgelopen week drie keer geweest en je ziet dat mensen geen 1,5 meter afstand van elkaar houden.

Slide 15 - Tekstslide

Gezagsargument
Een mondkapje gebruiken tegen het coronavirus is volgens Jaap van Dissel alleen handig wanneer je precies weet hoe je het kapje moet gebruiken.

Slide 16 - Tekstslide

Vergelijking (analogie)
Een heel land in isolatie plaatsen is helemaal niet nodig. Kijk maar naar Zweden, daar leeft iedereen gewoon door en dat gaat goed.

Slide 17 - Tekstslide

Nut of (on)gewenste gevolg
De maximumsnelheid op de Nederlandse snelwegen moet omlaag. Dat zorgt voor aanzienlijk minder stikstof in de lucht. 

Slide 18 - Tekstslide

Veronderstellingen of vermoedens
Stacy zit volgens mij volgend jaar helemaal niet in Australië. Ik kan me namelijk niet voorstellen dat ze dit jaar slaagt voor haar examens. 

Slide 19 - Tekstslide

Emoties (emotioneel argument)
Die documentaire op Netflix over de bestrijding van een pandemie was hoopgevend. Het voelde als iets wat nu ook speelt en te bestrijden is.

Slide 20 - Tekstslide

Persoonlijke overtuiging of geloof (moreel argument)
Mensen moeten geen vlees eten van dieren. Dieren zijn ook levende wezens die recht hebben op een leven zonder pijn.

Slide 21 - Tekstslide

Noteer de mening/ het standpunt

Slide 22 - Open vraag

Noteer het argument

Slide 23 - Open vraag

Van welke argumentatie is hier sprake? Kies uit argumentatie op basis van:
A
feitelijk argument
B
gezagsargument
C
moreel argument
D
nut of (on)gewenste gevolg

Slide 24 - Quizvraag

Noteer de mening

Slide 25 - Open vraag

Noteer het argument

Slide 26 - Open vraag

Van welke argumentatie is hier sprake? Kies uit argumentatie op basis van:
A
feitelijk argument
B
gezagsargument
C
nut of (on)gewenste gevolg
D
veronderstelling of vermoedens

Slide 27 - Quizvraag

Noteer de mening/ het standpunt

Slide 28 - Open vraag

Noteer het argument

Slide 29 - Open vraag

Van welke argumentatie is hier sprake? Kies uit argumentatie op basis van:
A
gezagsargument
B
nut of (on)gewenste gevolg
C
veronderstelling/ vermoedens
D
feitelijk argument

Slide 30 - Quizvraag

Aan de slag:
Vwo: 
Lees tekst 4 op blz. 178 en beantwoord van opdracht 1 de volgende vragen: 1, 5, 9 en 10.
Havo:
 Lees tekst 2 op blz. 227 en beantwoord van opdracht 1 de volgende vragen: 2, 7, 8 en 9.

Voor havo en vwo: kijk terug naar de stellingen uit les 1 en verzin pér stelling 4 verschillende soorten argumenten om jouw mening te onderbouwen.

Slide 31 - Tekstslide

3
Basisschema argumenten
Argumenten vergelijken

Aan het eind van de les weet je hoe een basisschema argumentatie eruit ziet en kun je de argumenten van de je klasgenoten herkennen.

Slide 32 - Tekstslide

basisschema's argumentatie
1 enkelvoudige argumentatie
2 nevenschikkende argumentatie
3 onderschikkende argumentatie
4 combinatie van nevenschikkende en onderschikkende argumenten

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Aan de slag
Havo en vwo: vergelijk jouw argumenten met die van je buurman. Vertel NIET op basis van welke argumentatie je jouw argumenten hebt beschreven, de ander gaat dit raden.
Ga vervolgens samen kijken welke twee argumenten jullie geloofwaardiger vinden. 

 Vwo: blok 4, lezen, maak van opdracht 2 vraag 1, 7, 8 en 10
Havo: blok 5, lezen, maak van opdracht 4 vraag 3, 4 en 8 en opdracht 5


Slide 38 - Tekstslide