T5 - Les 1: Tijd

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
- Leren rekenen met tijd.
- Je mag rekenmachine gebruiken.
www.lessonup.com
!!EIGEN NAAM GEBRUIKEN!!

Slide 2 - Tekstslide

Hoe werd tijd vroeger berekend?

Slide 3 - Open vraag

Hoe werd tijd vroeger berekend?
Door de zon, de maan en de sterren te bestuderen, bepaalden mensen vroeger welk moment van de dag het was en in welke tijd van het jaar ze leefden. Dat was bijvoorbeeld handig voor de landbouw; om op de juiste tijd te kunnen zaaien en oogsten.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Rekenen in tijd

Slide 6 - Tekstslide

2, 5 uur =2 uur 30 min
Hoeveel is 2,7 uur?

Slide 7 - Woordweb

2, 5 uur = 2 uur 30 min
Hoeveel is 2,7 uur?
A
2 u 40 min
B
2 u 42 min
C
2 u 38 min
D
2 u 39 min

Slide 8 - Quizvraag

Rekenen in tijd

2,7 u =


2 u + 0,7 x 60 = 2 u + 42 = 2 uur 42 minuten 

Slide 9 - Tekstslide

Als 2 uur 30 min = 2,5 uur
Hoeveel is 2 uur 50 min?
A
2,7
B
2,9
C
2 ,8
D
2,6

Slide 10 - Quizvraag

Rekenen in tijd
2 uur 50 min = 2 + 50 : 60 = 2 + 0,8 = 2,8
                                       

Slide 11 - Tekstslide

Jan Willem heeft een sprinttraining.
Tijdens de training moet hij 6 keer 40 seconden sprinten.

Hoeveel minuten moet Jan Willem in totaal sprinten?

Slide 12 - Open vraag

3,5 min. = ........ s

Slide 13 - Open vraag

1:02 u = ......... min.

Slide 14 - Open vraag

Hoeveel seconden moet de
stoommaaltijd in de magnetron?

Slide 15 - Open vraag

LessonUp laten openstaan!

Slide 16 - Tekstslide

lesdoel
Het begrip concentratie interpreteren binnen een wiskundig concept.

Slide 17 - Tekstslide

Als je iets zuurder wil maken, wat moet je dan doen met je concentratie van je citroensap?
A
verhogen
B
verlagen

Slide 18 - Quizvraag

Een oplossing van 2 % wil zeggen 2 gram stof in 200 ml vloeistof?
A
juist
B
fout

Slide 19 - Quizvraag

Wat is concentratie?

Slide 20 - Woordweb

Babette neemt een lepel siroop in met 8 % Codeïne. Wat betekent dit?
A
8 g stof in 1 liter
B
8 g stof in 1000 ml
C
8 g stof in 100 ml

Slide 21 - Quizvraag

Maud wil haar huid, nagels en haar extra bevorderen en drinkt dagelijks een ampul met 8 % collageen. Wat betekent dit?
A
4 g stof in 5ml
B
4 g stof in 50 ml
C
4 g stof in 1/2 liter

Slide 22 - Quizvraag

Zoë heeft pijn aan haar pols en gebruikt voltaren gel 1,16% om de pijn te verlichten. Wat betekent dit?
A
1,16 g stof in 1 ml
B
1,16 mg stof in 100 ml
C
1,16 g stof in 100 ml

Slide 23 - Quizvraag

Joren is gevallen en wil zijn wonde ontsmetten met iso-Betadine. Daarin zit 10 % Dermicum. Hoeveel is dat?
A
10 g stof in 1 liter
B
100 mg stof in 1 ml
C
100 g stof in 100 ml

Slide 24 - Quizvraag

Kjeld neemt voor zijn hoest siroop met 0,2 % ibuprofen. Hoeveel is dat?
A
2 mg stof in 1 ml
B
0,2 g stof in 1 l
C
2 g stof in 100 ml

Slide 25 - Quizvraag