Actief en passief dh4a

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Welkom DH4A!
Deze les:
Mededelingen
Grammatica
Toets inzage



Slide 2 - Tekstslide

Mededelingen
Geef in Classroom aan welk boek je gaat lezen voor boekopdracht 2.
Let op: vanaf 15 jaar en vanaf niveau 1 (het liefst 2) -> je werkt naar niveau 3.

In de werkuren Nederlands ga je aan de slag met de examenstof leesvaardigheid op Classroom. 


Slide 3 - Tekstslide

Startopdracht
1. Je krijgt per tweetal een setje zinnen. Haal de zinnen uit de paperclip. Zoek de zinnen die bij elkaar horen en leg ze naast elkaar in twee rijen. Vervolgens kunnen jullie de zinnen in twee categorieën verdelen. Welke zinnen behoren tot categorie 1 en welke tot categorie 2?

2. Leg uit op basis waarvan jullie deze indeling hebt gemaakt. Hulpvraag: wat is het verschil tussen de categorieën?

3. Verzin nu samen 3 zinnen. Voorbeeld:  De docent behandelt literatuuranalyse – Literatuuranalyse wordt door de docent behandeld. 
    
timer
7:30

Slide 4 - Tekstslide

Startopdracht 1
Categorie 1
Categorie 2

Slide 5 - Tekstslide

Startopdracht 2: wat is het verschil?
Categorie 1: actieve zinnen
De actieve zin heet zo omdat het onderwerp van de zin ook degene is die handelt.

Hij kijkt “Wie is de Mol”.
Zij heeft de wedstrijd gewonnen.
De merel bouwt het nest. 
De architect heeft onze woning ontworpen.
Jij koopt dat boek.
Ik eet al het snoep op.



Slide 6 - Tekstslide

Startopdracht 2: wat is het verschil?
Categorie 2: passieve zinnen
In een passieve zin is niet de handelende persoon het onderwerp, maar bijvoorbeeld de persoon die iets ondergaat, het voorwerp waarover het gaat of het resultaat van een handeling. 

Dus: Het lijdend voorwerp uit de actieve zin is het onderwerp in de passieve zin.

Een passieve zin bevat het hulpwerkwoord worden of zijn en een voltooid deelwoord. Verder kan er nog een door-bepaling in de zin staan, die aangeeft wie de handelende persoon of instantie is.


Slide 7 - Tekstslide

Startopdracht 2: wat is het verschil?
Actief: Hij kijkt “Wie is de Mol".
Denkstap: wat kijkt hij? "Wie is de Mol" (=lijdend voorwerp)
Passief: “Wie is de Mol” wordt door hem gekeken.

Actief: De architect heeft onze woning ontworpen.
Denkstap: wat heeft de architect ontworpen? onze woning (=lijdend voorwerp)
Passief: Onze woning is door de architect ontworpen.






Slide 8 - Tekstslide

Startopdracht 3
Categorie 1: actief
Categorie 2: passief

Slide 9 - Tekstslide

Relevantie
Waarvoor (en waarom) zou kennis van actieve en passieve zinnen belangrijk zijn?

Slide 10 - Tekstslide

Check: actieve en passieve zinnen

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeld
De vrouw eet de zelfgemaakte cake.

1. Actief, want het onderwerp van de zin is degene die handelt (de vrouw eet).

2. In een passieve zin is het onderwerp hetgeen waar iets mee wordt gedaan in de actieve zin. 
Denkstap: wat eet de vrouw? de zelfgemaakte cake
Dus passief: De zelfgemaakte cake wordt door de vrouw gegeten.


Slide 12 - Tekstslide

Opdracht in tweetallen
1. Bepaal van onderstaande zinnen of de zin actief of passief is en leg in één of twee zinnen uit waarom.
2. Herschrijf de zin vervolgens in de andere vorm. 


1) Dennis gooit de bal naar het scherm.
2) De bankovervaller werd op zijn neus gestompt door de bewaker.
3) Een man in een roeiboot ving een walvis.






timer
7:30

Slide 13 - Tekstslide

Dennis gooit de bal naar het scherm
1. Actief, want het onderwerp van de zin is degene die handelt (Dennis gooit).

2.  In een passieve zin is het onderwerp hetgeen waar iets mee wordt gedaan in de actieve zin.
Denkstap: wat gooit Dennis? de bal
Dus passief: De bal wordt door Dennis naar het scherm gegooid.

Slide 14 - Tekstslide

De bankovervaller werd op zijn neus gestompt door de bewaker.

1. Passief, want het onderwerp van de zin is degene die iets ondergaat of waarmee iets wordt gedaan (De bankovervaller werd gestompt).

2.  In een actieve zin is het onderwerp degene die handelt 
Denkstap: wie stompt de bankovervaller? de bewaker
Dus actief: De bewaker stompte de bankovervaller op zijn neus.

Slide 15 - Tekstslide

Een man in een roeiboot ving een walvis.

1. Actief, want het onderwerp van de zin is degene die handelt (Een man in een roeiboot ving)

2.   In een passieve zin is het onderwerp hetgeen waar iets mee wordt gedaan in de actieve zin.
Denkstap: wat ving een man in een roeiboot? een walvis
Dus actief: Een walvis werd door een man in een roeiboot gevangen.

Slide 16 - Tekstslide

Verwerkingsopdracht in duo's
Jullie gaan in tweetallen een kortverhaal schrijven, waarin jullie gebruikmaken van actieve en passieve zinnen. 







Slide 17 - Tekstslide

Verwerkingsopdracht in duo's

Wie?             Tweetallen
Wat?             Een kortverhaal schrijven met minimaal 3 actieve en en 3 passieve zinnen (1 A4)
Waar?           Samen op één blad
Wanneer?  Je krijgt hiervoor 15 minuten de tijd
Waarom?    Leerdoel: Je kan actieve en passieve zinnen formuleren.
Hoe?             Let op: jullie schrijven het verhaal om-en-om, dus eerst de een één regel en dan de                              ander weer één regel.


Klaar? Ga naar Classroom en ga aan de slag met de werkuuropdrachten.

timer
15:00

Slide 18 - Tekstslide




Je kan actieve en passieve zinnen...
- herkennen en van elkaar onderscheiden;
- herschrijven;
- formuleren.


Slide 19 - Tekstslide

Toets inzage
We bespreken (kort) het PTA literatuuranalyse

- heb je dringende vragen of opmerkingen? -> stel ze aan het einde van de les 
- er is al versoepeling geweest in antwoorden (vraag 10 als bonus) -> dus tel even de punten na (maximaal 51 punten te behalen)



Slide 20 - Tekstslide