2h unité 1 grammaire 1 (1e deel)

BONJOUR
H2g!
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

BONJOUR
H2g!

Slide 1 - Tekstslide

Le programme aujourdhui
1- online met de methode
2- grammatica uitleg over het weer/partir/sortir
3- aan het werk!

Slide 2 - Tekstslide

Le temps

Slide 3 - Tekstslide

opdracht 3
Maak nu de opdracht 3 over het weer. Je hebt 5 minuten voor deze opdracht.
timer
5:00

Slide 4 - Tekstslide

Wat voor weer is het ?
A
Quelles sont les prévisions?
B
Quelle heure est-il ?
C
Quel temps fait-il ?
D
Qu'est-ce qu'il fait ?

Slide 5 - Quizvraag

Het is koud weer
A
Il fait chaud
B
il fait froid
C
il fait beau
D
il fait doux

Slide 6 - Quizvraag

Het is mooi weer.
A
Il fait beau.
B
Il fait chaud.
C
Il fait froid.
D
Il fait du soleil.

Slide 7 - Quizvraag

Apprendre 3 | Partir & Sortir
Ik weet wat de werkwoorden partir & sortir betekenen én hoe ik ze moet vervoegen.
Écrivez dans votre cahier!

Slide 8 - Tekstslide

Partir (vertrekken)
Présent
Passé composé
je
pars
suis parti(e)
tu
pars
es parti(e)
il/elle/on
part
est parti(e)
nous
partons
sommes parti(e)s
vous
partez
êtes parti(e)(s)
ils/elles
partent
sont parti(e)s

Slide 9 - Tekstslide

Sortir (uitgaan)
Présent
Passé composé
je
sors
suis sorti(e)
tu
sors
es sorti(e)
il/elle/on
sort
est sorti(e)
nous
sortons
sommes sorti(e)s
vous
sortez
êtes sorti(e)(s)
ils/elles
sortent
sont sorti(e)s

Slide 10 - Tekstslide

je ( sortir) présent
A
sors
B
sort
C
sortons
D
sortez

Slide 11 - Quizvraag

zij gaan uit (sortir)(v)
=
A
elle sort
B
il sort
C
elles sortent
D
ils sortent

Slide 12 - Quizvraag

Tu (sortir)

Slide 13 - Open vraag

Il (sortir)

Slide 14 - Open vraag

Pierre __ __ (sortir)

Slide 15 - Open vraag

Sortir vervoeg je op dezelfde manier als Partir.
Wat betekent Sortir?
A
slapen
B
uitgaan
C
ruiken, voelen
D
dienen

Slide 16 - Quizvraag

Geef de vertaling van:
partir

Slide 17 - Open vraag

Zet in de présent
Je (partir)
A
part
B
parte
C
pars
D
parts

Slide 18 - Quizvraag

je pars komt van het werkwoord partir.
partir......
A
heet een passé composé met hulpww avoir
B
heeft een passé composé met hulpww être

Slide 19 - Quizvraag

vous ........... (partir - présent)

Slide 20 - Open vraag

4. elle ... (partir)

Slide 21 - Open vraag

Nous..............(partir) en vacances.

Slide 22 - Open vraag

Au travail!
Faire: Page 16 – 22
Apprendre: Apprendre 3 / 4 (page 39)
Menu au choix :
- Luister avec 1 étoile / 2 étoiles / 3 étoiles (page 22 )

Slide 23 - Tekstslide

Les devoirs
Faire: Page 16 – 22
Apprendre: Apprendre 3 / 4 (page 39)
Menu au choix :
- Luister avec 1 étoile / 2 étoiles / 3 étoiles (page 22 )

Slide 24 - Tekstslide