M2 H2 Aanbod par 1 en 2

H2 Het aanbod
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

H2 Het aanbod

Slide 1 - Tekstslide

Qv = -200p + 10000
Qa = 250p -1250

Slide 2 - Tekstslide

Qv = -200p + 10000
Qa = 250p -1250
p = 0 in 
Qv = -200p + 10000
Qv = -200 x 0 +10000
Qv = 10000

Slide 3 - Tekstslide

Qv = -200p + 10000
Qa = 250p -1250
Qv = 0 in 
Qv = -200p + 10000
0 = -200p +10000
200p = 10000
p= 10000 : 200 = 

Slide 4 - Tekstslide

Qv = -200p + 10000
Qa = 250p -1250
Qa = 0 in 
Qa = 250p -1250
0 = 250p -1250
1250 = 250p
p= 1250 : 250 = 5

Slide 5 - Tekstslide

Qv = -200p + 10000
Qa = 250p -1250
p = 30 in 
Qa = 250p -1250
Qa = 250 x 30 -1250
Qa = 7500 -1250
Qa = 6250

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Qv = -200p + 10000
Qa = 250p -1250

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Het aanbod 
Productiefactoren:
  • Kapitaal (fysiek en financieel)
  • Arbeid
  • Natuur (locatie)
  • Ondernemerschap
In bedrijven wordt met die productiefactoren iets gemaakt => productie van goederen en diensten

Slide 10 - Tekstslide

Het aanbod 
Waar hangt vanaf hoeveel goederen en diensten de producenten zullen aanbieden / willen verkopen?
  • Prijs die ze ervoor krijgen
  • Kosten die ze ervoor moeten maken
  • Dat bepaalt of ze winst kunnen maken.

Slide 11 - Tekstslide

Opbrengsten (of omzet)
Bedrag dat producent ontvangt voor de verkopen =>
  • Totale opbrengsten (TO) = 
  • Afzet (hoeveelheid) x verkoopprijs
  • We gaan nu eerst uitgebreider in op de kosten

Slide 12 - Tekstslide

Productiekosten
Kosten die gemaakt moeten worden om iets te produceren / maken => Productiekosten
  • Vaste (of constante) kosten 
  • Variabele kosten 

Slide 13 - Tekstslide

Productiekosten 
Wat is het verschil tussen vaste en variabele kosten?
  • Variabele kosten nemen toe als er meer gemaakt wordt.
  • Vaste kosten nemen niet toe als er meer gemaakt wordt.
  • Voorbeeld: de bakker.

Slide 14 - Tekstslide

Totale Kosten
Totale kosten (TK) = 
vaste kosten + 
variabele kosten.

  • Winst als je totale opbrengsten (omzet) groter zijn dan je totale kosten

Slide 15 - Tekstslide

Kosten 
Voor berekening hoeveel een producent gaat aanbieden, hebben we 2 nieuwe begrippen nodig:
  • Gemiddelde (totale, constante/vaste, variabele kosten)
  • GTK, GCK, GVK (GTK = GCK + GVK)
  • Marginale (kosten)
  • MK

Slide 16 - Tekstslide

GTK 
Gemiddelde totale kosten => totale kosten per product dat geproduceerd is. 
  • Productieomvang => q, de hoeveelheid die wordt geproduceerd/aangeboden.

Slide 17 - Tekstslide

GTK 
GTK bij 1 product?
  • € 34 : 1 = € 34
GTK bij 2 producten?
  • € 64 : 2 = € 32
GTK bij 3 producten?
  • € 114 : 3 = € 38
  • Etc.

Slide 18 - Tekstslide

MK
Marginale kosten => extra totale kosten voor het maken van 1 extra product.



Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Huiswerk


Paragraaf 1 en 2 van H2 lezen en maken: 
Opgaven 1 en 5 van 2.1  en 1 t/m 4, 7, 9 en 12 van 2.2 .

Slide 24 - Tekstslide

GTK 
GTK bij 1 product?
  • € 34 : 1 = € 34
GTK bij 2 producten?
  • € 64 : 2 = € 32
GTK bij 3 producten?
  • € 114 : 3 = € 38
  • Etc.

Slide 25 - Tekstslide

GTK 
Waardoor eerst een daling en daarna een stijging?
  • Daling: vaste kosten worden over meer producten verdeeld
  • Stijging: variabele kosten per muur stijgen (stukadoor kan aan eind dag minder snel stuken)

Slide 26 - Tekstslide

GTK 
Gemiddelde totale kosten => totale kosten per product dat geproduceerd is.
  • Wat is winst?
  • Je maakt alleen winst als de GTK lager zijn dan de GO (gemiddelde opbrengst / opbrengst per product)

Slide 27 - Tekstslide