In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Hoofdstuk 6
Weet je het nog?
Slide 1 - Tekstslide
PhoneCas produceert telefoonhoesjes. Voor het maken van 35.000 hoesjes heeft het bedrijf in totaal €40.000 productiekosten. Bereken de kostprijs per telefoonhoesje.
Slide 2 - Open vraag
In een autofabriek worden machines gebruikt om de auto's in elkaar te zetten
A
Kapitaal
B
Arbeid
C
Natuur
D
Ondernemerschap
Slide 3 - Quizvraag
Voor het produceren van tafels bestelt Table BV de grondstoffen bij Houtzagerij Boom.
A
Kapitaal
B
Arbeid
C
Natuur
D
Ondernemerschap
Slide 4 - Quizvraag
Wat is een bedrijfskolom?
Slide 5 - Open vraag
Wat is de beloning voor de productiefactor ondernemerschap?
A
Huur
B
Loon
C
Winst
D
Pacht
Slide 6 - Quizvraag
Postbezorger
A
Arbeidsintensief
B
Kapitaalintensief
Slide 7 - Quizvraag
Scooterfabriek
A
Arbeidsintensief
B
Kapitaalintensief
Slide 8 - Quizvraag
Een bedrijf investeert in een nieuwe productierobot. De robot kost €185.000 en wordt zes jaar gebruikt. Na vijf jaar is de restwaarde nog €60.000. Bereken de jaarlijkse afschrijving.
Slide 9 - Open vraag
Hoofdstuk 6
6.2 Het gaat om de winst!
Slide 10 - Tekstslide
Lesdoelen van vandaag
Wat de brutowinstopslag is en hoe je daarmee de verkoopprijs kunt berekenen.
Hoe je de consumentenprijs berekent.
Hoe je kunt berekenen hoeveel debtw is in de consumentenprijs.
Wat het verschil is tussen afzet en omzet.
Wat is het verschil tussen brutowinst en nettowinst.
Slide 11 - Tekstslide
Winst
Een ondernemer is uit op winst
De inkoopprijs wordt verhoogt met de brutowinstopslag om de verkoopprijs te berekenen
Brutowinstopslag wordt gebruikt om winst te behalen en bedrijfskosten te betalen
Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstopslag
Slide 12 - Tekstslide
Van inkoopprijs naar verkoopprijs
Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstopslag
Slide 13 - Tekstslide
Je koopt een t-shirt in voor € 7,50 en verkoopt ze met een brutowinstopslag van 90%.
Wat is de verkoopprijs?
A
€ 6,75
B
€ 7,50
C
€ 14,25
D
€ 15,25
Slide 14 - Quizvraag
Je koopt een t-shirt in voor 7,50 en verkoopt ze met een brutowinstopslag van 90%.
Wat is de verkoopprijs?
De brutowinstopslag is 90% van de inkoopprijs.
De inkoopprijs is 100%
Mogelijkheid 1: € 7,50 : 100 x 190 = 14,25
Mogelijkheid 2: € 7,50 : 100 x 90 = 6,75
€ 7,50 + € 6,75 = € 14,25
Slide 15 - Tekstslide
Welke prijs betaalt de consument?
Als je iets koopt, betaal je bovenop de verkoopprijs ook BTW. (belasting toegevoegde waarde)
De belasting telt de winkelier op bij de verkoopprijs. Alle BTW die hij ontvangt, moet hij afdragen aan de overheid.
Slide 16 - Tekstslide
Consumentenprijs
De prijs inclusief btw noem je de consumentenprijs. Die bereken je als volgt.
Consumentenprijs = verkoopprijs + BTW
BTW 9% = Levensmiddelen, boeken en het leveren van diensten.
(kapper, fietsenmaker en schilders)
BTW 21% = De rest
Slide 17 - Tekstslide
Stappenplan consumentenprijs
inkoopprijs
brutowinstmarge _____________________ +
verkoopprijs
BTW
_____________________ -
consumentenprijs
Slide 18 - Tekstslide
Het verschil tussen afzet en omzet
Het aantal producten dat je met jouw bedrijf verkoopt, noem je de afzet
Het totaalbedrag dat je ontvangt door producten te verkopen, is de omzet.
Slide 19 - Tekstslide
Hoe bereken je de omzet?
Omzet = afzet x verkoopprijs
Je verkoopt in een maand 900 T-shirts voor gemiddeld €14,- per stuk.
€ 900 x € 14 = € 12.600
Slide 20 - Tekstslide
Je verkoopt in een maand 1000 broeken. verkoopprijs € 15,- consumentenprijs € 16,- Wat is de omzet?
A
1000
B
€ 16.000
C
€ 15.000
D
€ 240
Slide 21 - Quizvraag
Wat is het verschil tussen brutowinst en nettoresultaat?
Met een deel van de omzet kun je de inkoop betalen. Wat overblijft nadat je de inkoopwaarde betaald hebt, is de brutowinst.
Van de brutowinst gaan nog bedrijfskosten af. Wat je uiteindelijk overhoudt, is het nettoresultaat.
Wat de brutowinstopslag is en hoe je daarmee de verkoopprijs kunt berekenen.
Hoe je de consumentenprijs berekent.
Hoe je kunt berekenen hoeveel debtw is in de consumentenprijs.
Wat het verschil is tussen afzet en omzet.
Wat is het verschil tussen brutowinst en nettowinst.
Slide 26 - Tekstslide
Je koopt broeken in voor €21,50. De brutowinstopslag is 95%. Bereken de verkoopprijs.
Slide 27 - Open vraag
De verkoopprijs van een shirt is €18, de inkoopprijs is €5. Bereken de brutowinstopslag als percentage van de inkoopprijs.
Slide 28 - Open vraag
Nadia verkoopt bloesjes. De inkoopprijs is €9. Nadia rekent met een brutowinstopslag van 85%. Bereken de verkoopprijs.
Slide 29 - Open vraag
Nadia verkoopt bloesjes. De inkoopprijs is €9. Nadia rekent met een brutowinstopslag van 85%. De verkoopprijs is €16,65. Daarbovenop komt 21% btw. Bereken de consumentenprijs.
Slide 30 - Open vraag
Met de verkoop van t-shirts behaal je €12.600. Je hebt de t-shirts ingekocht voor in totaal €6.500. Je bedrijfskosten zijn €2.800. Bereken de nettowinst.