Les 54 - H5 Grammatica: die/dat/wie/wat

Welkom terug :)

Voordat de timer afgaat...

- Boek, schrift en pen op tafel
- Jas uit
- Tas van tafel

timer
2:00
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom terug :)

Voordat de timer afgaat...

- Boek, schrift en pen op tafel
- Jas uit
- Tas van tafel

timer
2:00

Slide 1 - Tekstslide

Lesplanning
- Overzicht YES5
- Lesdoel
- Voorkennis: wat weet je al?
- Uitleg h5 grammatica
- Zelfstandig werken (of verlengde instructie)
- Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Planning en inhoud toets
HF 5: Lezen, woordenschat, grammatica
HF 6: Lezen, spelling en grammatica
Datum
HF
Onderdeel
Dinsdag
11/06
HF. 5
Grammatica; die/dat/wie/wat
Woensdag
12/06
HF. 6
Lezen; functiewoorden

Maandag
18/06
HF. 6
Spelling; ww-vormen
Dinsdag
19/06
HF. 6
Grammatica; woordsoorten

Slide 3 - Tekstslide

Aan het einde van de les...
... weet jij wanneer je die/dat/wie/wat gebruikt

Slide 4 - Tekstslide

Wat zijn de aanwijzende voornaamwoorden?

Slide 5 - Woordweb

Wat zijn de aanwijzende voornaamwoorden?
die/dit/deze/dat

Slide 6 - Woordweb

Voorkennis; wat weet je al?
Lees de onderstaande zin. Wat is het verschil tussen de dikgedrukte woorden? Zijn deze woorden alle drie een aanwijzend voornaamwoord? 

1. Je kunt die(1) kastanjes die(2) dat(3) jongetje heeft opgeraapt, eten.

Slide 7 - Tekstslide

Voorkennis; wat weet je al?
1. Je kunt die(1) kastanjes die(2) dat(3) jongetje heeft opgeraapt, eten.
- die(1) en dat(3) kan je vervangen door een ander aanwijzend voornaamwoord; deze kastanjes en dit jongetje
= die(1) en dat(3) zijn daarom aanwijzend voornaamwoorden

(1). Kan die(2) ook vervangen worden door een ander aanwijzend voornaamwoord?

Slide 8 - Tekstslide

Voorkennis; wat weet je al?
1. Je kunt die(1) kastanjes die(2) dat(3) jongetje heeft opgeraapt, eten.
(1). Kan die(2) ook vervangen worden door een ander aanwijzend voornaamwoord?
- nee!
- die(2) is daarom een betrekkelijk voornaamwoord; het verwijst naar een antecedent
(1). Naar welk antecedent wordt er verwezen?

Slide 9 - Tekstslide

Voorkennis; wat weet je al?
1. Je kunt die(1) kastanjes die(2) dat(3) jongetje heeft opgeraapt, eten.
- die(2) is daarom een betrekkelijk voornaamwoord; het verwijst naar een antecedent
(1). Naar welk antecedent wordt er verwezen?
- kastanjes 

Slide 10 - Tekstslide

Voorkennis; wat weet je al?
Lees de onderstaande zin. Wat is het verschil tussen de dikgedrukte woorden? Zijn deze woorden alle drie een aanwijzend voornaamwoord? 

1. Niet iedereen weet dat die vruchten lekker zijn. 

Slide 11 - Tekstslide

Voorkennis; wat weet je al?
1. Niet iedereen weet dat die vruchten lekker zijn. 
- die kun je vervangen door deze; die is dus een aanwijzend voornaamwoord
- dat kun je niet vervangen door een aanwijzend voornaamwoord; dan kan het een betrekkelijk voornaamwoord zijn óf een onderschikkend voegwoord

(1). Verwijst 'dat' in de bovenstaande zin naar een antecedent?

Slide 12 - Tekstslide

Voorkennis; wat weet je al?
1. Niet iedereen weet dat die vruchten lekker zijn. 
(1). Verwijst 'dat' in de bovenstaande zin naar een antecedent?
- nee!
- dan noem je het een onderschikkend voegwoord (begin van een bijzin)

Slide 13 - Tekstslide

Regels die/dat: overzicht 
(1). Kun je die/dat vervangen door een ander aanwijzend voornaamwoord in de zin? Dan is die/dat een aanwijzend voornaamwoord

(2). Kun je die niet vervangen door een aanwijzend voornaamwoord? Dan is het een betrekkelijk voornaamwoord (verwijst naar een antecedent)

(3). Kun je dat niet vervangen door een aanwijzend voornaamwoord? Als 'dat' verwijst naar een antecedent, dan is het een betrekkelijk voornaamwoord.
- verwijst 'dat' niet naar een antecedent? Dan; onderschikkend voegwoord

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeeldzin
(1). In dat(1) glas, dat(2)  speciaal is bedoeld voor thee, kun je die frisdrank drinken. 


Slide 15 - Tekstslide

Voorbeeldzin
(1). In dat(1) glas, dat(2)  speciaal is bedoeld voor thee, kun je die frisdrank drinken. 

dat (1) - aanwijzend voornaamwoord; in dit glas
dat (2) - betrekkelijk voornaamwoord; verwijst naar glas (antecedent)
die (3) - aanwijzend voornaamwoord; deze frisdrank


Slide 16 - Tekstslide

Regels wie/wat
(1). Verwijst wie/wat naar een antecedent? Dan is het een betrekkelijk voornaamwoord 

(2). Verwijst wie/wat niet naar een antecedent? Dan is het een vragend voornaamwoord

(3). Als 'wat' wordt gebruikt als 'een beetje' dan is het een telwoord
In de koelkast ligt wat fruit - (een beetje fruit)

(4). Als 'wat' wordt gebruikt als 'iets' dan is het een onbepaald voornaamwoord
Nemen jullie allemaal wat mee voor de jarige? - (iets mee voor de jarige)

Slide 17 - Tekstslide

Voorbeeldzin
(1). De beroemde acteur, aan wie Daan een brief schreef, liet nooit wat van zich horen



Slide 18 - Tekstslide

Voorbeeldzin
(1). De beroemde acteur, aan wie Daan een brief schreef, liet nooit wat van zich horen

wie; verwijst naar 'de beroemde acteur' (antecedent); een betrekkelijk voornaamwoord

wat; kun je vervangen door 'iets'; een onbepaald voornaamwoord


Slide 19 - Tekstslide

Zelfstandig werken / verlengde instructie 
Wat
Hoofdstuk 5 Grammatica
Blz 158-159 
Opdracht 1 t/m 4
Hoe
Schrift en pen
Hulp
Zelfstandig
Tijd 
20 minuten
Klaar?
Kijk je antwoorden na

Slide 20 - Tekstslide

Aan het einde van de les...
... weet jij wanneer je die/dat/wie/wat gebruikt

- behaald?

Slide 21 - Tekstslide