meervoud

MEERVOUD
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBasisschoolPraktijkonderwijsGroep 6Leerjaar 2

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

MEERVOUD

Slide 1 - Tekstslide

doel van deze les
Ik kan meervoud maken met - en en -s 
(MEERVOUD = niet 1, maar 2 of meer )
Ik kan ook meervoud maken met 's en ik ken nog meer uitzonderingen.

Slide 2 - Tekstslide

eerst een paar vragen.....
wat weet je al?

Slide 3 - Tekstslide

Wat is het meervoud van plant?
1 plant, 2.........
A
plants
B
plantes
C
planten
D
plantens

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het meervoud van tijd?
1 tijd, 2 ........
A
tijdens
B
tijds
C
tijds
D
tijden

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het meervoud van boek?
1 boek, 2.........
A
boeks
B
boeken
C
boekes
D
boekt

Slide 6 - Quizvraag

regel 1: boeken, tijden, planten.....
Wat is dus de regel voor meervoud?

Slide 7 - Open vraag

Wat is het meervoud van 'boom'?
A
boomen
B
bomen

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het meervoud van 'roos'?
A
roosen
B
rosen
C
roozen
D
rozen

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het meervoud van 'bos'?
A
bosen
B
bossen

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het meervoud van 'golf'?
A
golfen
B
golven

Slide 11 - Quizvraag

de regel(1):
Meestal komt er: - en achter het woord als je meervoud maakt.
Dat is simpel!
Let op de spelling van lange en korte klank - woorden : boom - bomen/ roos - rozen/ bos - bossen/ golf - golven!!!

Slide 12 - Tekstslide

de tweede regel....
weer eerst een paar vragen:

Slide 13 - Tekstslide

meervoud van jongen?

Slide 14 - Open vraag

meervoud van meisje?

Slide 15 - Open vraag

meervoud van vinger?

Slide 16 - Open vraag

meervoud van tafel?

Slide 17 - Open vraag

regel 2:meervoud -s : meisjes/ tafels/jongens/vingers....de regel is?

Slide 18 - Open vraag

de regel (2):
Na woorden die eindigen op:
  - je/ - el / -en / -er/ -ie
zet je een -s achter het woord om meervoud te maken

Slide 19 - Tekstslide

Wat is het meervoud van 'lepel'?

Slide 20 - Open vraag

Wat is het meervoud van 'bed'?

Slide 21 - Open vraag

meervoud op -s
meervoud op -en
lepel
kleur
tekst
bloem
beest
broer
emmer
pasje
gang
kamer
bed
zaal
kleed
jongen

Slide 22 - Sleepvraag

Wat is het meervoud van 'kast'?

Slide 23 - Open vraag

Wat is het meervoud van 'brief'?

Slide 24 - Open vraag

Wat is het meervoud van broer?

Slide 25 - Open vraag

Wat is het meervoud van 'kamer'?

Slide 26 - Open vraag

Wat is het meervoud van 'kleed'?

Slide 27 - Open vraag

Wat is het meervoud van 'gang'?

Slide 28 - Open vraag

Onthouden:
Meervoud:
1) Meestal   - en achter het woord 
2) Na -e, -el, -er, -en -s achter het woord
3) na -a, -i, -o, -u en -y een 's achter het woord
Het LIDWOORD bij meervoud is altijd 'DE'

Slide 29 - Tekstslide

paraplu
A
paraplus
B
paraplu's

Slide 30 - Quizvraag

oma
A
oma's
B
omaas

Slide 31 - Quizvraag

Let op woorden die eindigen op een -f of -s in het meervoud
De -f wordt een -v : de golf- twee golven, de brief- twee brieven.
De s wordt een -z : de roos - twee rozen, het huis- twee huizen

Slide 32 - Tekstslide

Heeft een woord een korte klank dan schrijf je het meervoud met een extra medeklinker
de klas- de klassen
het bos - de bossen
de zin - de zinnen
de kus- de kussen

Slide 33 - Tekstslide

woorden met een -aa -oo -ee -uu krijgen in het meervoud 1 klinker
Het raam - de ramen
Het been- de benen
Het brood- de broden
de muur- de muren

Slide 34 - Tekstslide

uitzonderingen

Slide 35 - Woordweb

uitzonderingen
glas - glazen
dak-   daken
weg - wegen
stad - steden

kind - kinderen
ei -       eieren

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide