Schrijfwijze van de werkwoordsvormen 11-1

Schrijfwijze van de werkwoordsvormen
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Schrijfwijze van de werkwoordsvormen

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Lezen (10 minuten)
  • Huiswerk bespreken
  • Instapoefening stam
  • Uitleg gezegde en onderwerp
  • D-toets
  • Aan de slag of instructie

Slide 2 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Doel:
  • Je weet het verschil tussen de stam en ik-vorm
  • Je weet hoe je het onderwerp in de zin vindt
  • Je kunt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in de goede vorm zetten.





Slide 3 - Tekstslide

Huiswerk bespreken
Oefening 1, 2 en 3 van de werkwoordsvormen.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Ik-vorm
  • Wanneer schrijf je de ik-vorm?
1. Als 'ik' het onderwerp is: Morgen bel ik je.
2. Als 'je' (jij) het onderwerp is en achter de persoonsvorm staat: Bel je me nog?
3. Als het een bevelende zin is, zonder onderwerp: Bel me morgen!

  • Hoe schrijf je de ik-vorm?
Soms is de ik-vorm hetzelfde als de stam van het werkwoord.
De stam is het hele werkwoord zonder -en aan het eind.
Maar vaak moet je de stam aanpassen om de ik-vorm goed te spellen.

Slide 6 - Tekstslide

Instapoefening stam
Maak oefening 4

Klaar?
Juf Melis: stam herkennen 3
of
Lezen

Slide 7 - Tekstslide

Gezegde + onderwerp
  • Het gezegde zegt waar de zin over gaat.
  • Je hebt gezegdes met 'zijn' en gezegdes met 'doen':
  • (zijn) Hij is gek. De honden zijn smerig. Dit is echt belachelijk.
  • (doen) Hij slaapt. De honden rennen door de modder. Ik zit te suffen.
  • Het gezegde met 'doen' noemen we het werkwoordelijk gezegde. Alle werkwoorden in een zin vormen samen het werkwoordelijk gezegde.

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeelden
  • De Britse politie zoekt Chet Hanks, de zoon van de wereldberoemde acteur Tom Hanks.
  • De jongen zou dit weekend een hotelkamer vlakbij het vliegveld Londen Gatwick hebben vernield.
  • Dat meldt Mirror.
  • Volgens de Britse krant heeft de 24-jarige Chet voor 1.200 pond schade aangericht.

Slide 9 - Tekstslide

Onderwerp zoeken

1) Schrijf alle werkwoorden in de zin op. Dit noemen we het gezegde van een zin.
2) Stel de vraag: wie of wat + gezegde.
3) Het antwoord op deze vraag is het onderwerp van de zin.

Voorbeeldzin
Mijn zus heeft van mijn moeder een armband gekregen.
1. het gezegde in deze zin is: heeft gekregen
2. de vraag luidt: wie heeft gekregen?
3. het antwoord: mijn zus, dus: mijn zus is het onderwerp




Slide 10 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Ik wil in de tweede klas hard werken.
A
wil
B
ik
C
wil werken
D
werken

Slide 11 - Quizvraag

De tocht heeft ons twaalf euro gekost.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
heeft gekost
B
heeft
C
gekost
D
twaalf

Slide 12 - Quizvraag

Ik ben naar school gelopen.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
ben
B
ben gelopen
C
naar school
D
gelopen

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Waarom geeft zij hem een dropje?
A
geeft
B
zij
C
geeft een dropje
D
er is geen werkwoordelijk gezegde

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het onderwerp
D
een zin

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in de zin: Martin maakte een PowerPointpresentatie.
A
Martin
B
maakte
C
een Powerpointpresentatie
D
er is geen onderwerp

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het onderwerp:
De brugklas leert het onderwerp vinden.
A
De brugklas
B
leert
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 17 - Quizvraag

D-toets
Maak de diagnostische toets werkwoordspelling - persoonsvorm tegenwoordige tijd - versie 1

Klaar?
Lezen

Slide 18 - Tekstslide

Aan de slag of instructie
  • 2 fouten of minder?
1. Oefening 5 t/m 9 (Extra oefenen? Oefening 10 en 11)
2. Huiswerk Juf Melis

  • 2 fouten of meer?
Extra instructie

Slide 19 - Tekstslide

Ik-vorm
  • Wanneer schrijf je de ik-vorm?
1. Als 'ik' het onderwerp is: Morgen bel ik je.
2. Als 'je' (jij) het onderwerp is en achter de persoonsvorm staat: Bel je me nog?
3. Als het een bevelende zin is, zonder onderwerp: Bel me morgen!

  • Hoe schrijf je de ik-vorm?
Soms is de ik-vorm hetzelfde als de stam van het werkwoord.
De stam is het hele werkwoord zonder -en aan het eind.
Maar vaak moet je de stam aanpassen om de ik-vorm goed te spellen.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Ik-vorm + t
  • Wanneer schrijf je de ik-vorm + t?
Als de zin niet in het meervoud staat en er is geen sprake van de ik-vorm, dan schrijf je in het enkelvoud de ik-vorm + t.
1. Een bellende fietser vormt een gevaar op de weg.
2. Hij loopt enorme risico's.
3. Door oordopjes hoort hij niets.
  • 'stam + t'?
Misschien heb je ooit geleerd: 'stam + t' in plaats van 'ik-vorm + t'.
De stam is het hele werkwoord min -en. Als je zegt 'stam + t', kún je verkeerde vormen krijgen: ik lez, jij lezt. Daarom kun je beter 'ik-vorm' en 'ik-vorm + t' gebruiken.


Slide 22 - Tekstslide

Onregelmatige werkwoorden
Het Nederlands heeft een paar onregelmatige werkwoorden.
De ik-vorm, jij-vorm of hij-vorm wordt anders gevormd dan bij gewone werkwoorden.
Op de volgende slide staan de onregelmatige werkwoorden.
Alleen de onregelmatige vormen staan erbij.



Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Huiswerk
Oefening 5 t/m 9 (Extra oefenen? Oefening 10 en 11)


Juf Melis (bij huiswerk):
Stam herkennen 3
Onderwerp 1

Slide 26 - Tekstslide