d Bijvoorbeeld: Standpunt (argument 1 ( argument a) + argument 2 ( argument b) + argument 3 ( argument c)).
Standpunt = Het is goed als hoogbegaafde kinderen bij elkaar worden gezet en les krijgen van een leerkracht die gespecialiseerd is in hoogbegaafdheid.
Argument 1 = De kinderen voelen zich niet meer zo anders of raar.
Argument a = Hun grapjes worden begrepen door leeftijdsgenoten.
Argument 2 = Een deskundige leerkracht heeft de nodige kennis en kunde.
Argument b = Een reeks van behoeften van een hoogbegaafd kind die specifiek zijn voor deze groep.
Argument 3 = Het is niet sociaal om niet-passend regulier onderwijs te geven.
Argument c = Op het reguliere onderwijs wordt zo’n kind omgeven door leerkrachten en kinderen die het kind niet begrijpen (met ondergeschikt argument van buitensluiting).
e Bijvoorbeeld: Ik vind de tekst als geheel een voorbeeld van nevenschikkende argumentatie. De schrijver heeft enkele argumenten die samen het hoofdargument vormen dat hoogbegaafden zich beter thuis zullen voelen in het hoogbegaafdenonderwijs.