Lidwoorden Klas 1

• Duits
• Middelbare school
• vmbo g
• Leerjaar 1

Heute

Grammatik:

-Regelmatige werkwoorden

-Hoofdletters

-Lidwoorden: der / die / das

Lernziele

- Je kunt regelmatige werkwoorden met een stam op -d en -t vervoegen

- Je weet wanneer je in het Duits een hoofdletter moet schrijven en kunt dit toepassen

- Je herkent mannelijke, vrouwelijke en onzijdige zelfstandige naamwoorden en kunt het juiste lidwoord toepassen

- Je kent de getallen 1-100 in het Duits

Hoe bepaal je de stam van een werkwoord?

1. -en van het hele werkwoord
2. je gebruikt de ik-vorm

Wat is de stam van "wohnen"?

1. wohne
2. wohnt
3. wohnen
4. wohn

Wat is de stam van "lernen"?

1. lernt
2. lern
3. lernen

Wat is de stam van "kochen"?

1. kochen
2. koch

0

ich ... (arbeiten)

1. arbeiten
2. arbeite
3. arbeitet

Wo ..... (wohnen) du?

1. wohnen
2. wohnst
3. wohne

Er ... (arbeiten) gut.

1. arbeitet
2. arbeiten

Wir .... (reden) nicht.

1. rede
2. redet
3. reden

Hoofdletters

Wanneer krijg je in het Duits een hoofdletter?

1. Aan het begin van de zin

2. Eigennamen van personen of steden (Lukas, Berlin)

3. Zelfstandige naamwoorden

Wat is een zelfstandig naamwoord?

1. Een woord zonder betekenis
2. Een woord zonder meervoud
3. Een woord waar een lidwoord (het,het,een) voor kan
4. Een naam

Hoofdletters

Schrijf de volgende zinnen over met de hoofdletters op de juiste plaats

der mann isst brot

berlin liegt in deutschland

wir haben ein haustier

Lidwoorden: der, die, das

Zelfstandige naamwoorden in het Duits kunnen mannelijk, vrouwelijk of onzijdig zijn

Mannelijk: der

1. Woorden die een mannelijke persoon of dier aanduiden:

     der Vater, der Sohn, der Freund, der Stier

2. Namen dan dagen, maanden en seizoenen

     der Montag, der Oktober, der Winter

Vrouwelijk: die

1. Woorden die een vrouwelijke persoon of dier aanduiden:

     die Mutter, die Tochter, die Tante, die Kuh

2. Veel woorden op -e

     die Straße, die Stunde (LET OP: niet alle woorden!)

3. Woorden op -heit, -keit, -schaft, of -ung

     die Freiheit, die Mannschaft, die Zeitung

Onzijdig: das

1. Veel woorden waarvoor in het Nederlands 'het' staat

     das Jahr, das Lied, das Haus

2. Verkleinwoorden, meestal op -chen of -lein

     das Mädchen, das Fräulein, das Brüderchen

Bruder

1. der
2. die
3. das

Schwester

1. der
2. die
3. das

Donnerstag

1. der
2. die
3. das

Adresse

1. der
2. die
3. das

Frühling

1. der
2. die
3. das

Schule

1. der
2. die
3. das

Onkel

1. der
2. die
3. das

Fach

1. der
2. die
3. das

Umgebung

1. der
2. die
3. das

Mädchen

1. der
2. die
3. das

Wissenschaft

1. der
2. die
3. das

Freundin

1. der
2. die
3. das

Die Zahlen - Getallen

14

1. vierzehn
2. vierzen

12

Evaluatie

Welk onderdeel/welke onderdelen vind je het lastigst?

1. regelmatige werkwoorden
2. der, die, das (lidwoorden)
3. getallen
4. hoofdletters

Wat gaan we nu doen?

* Maak van je werkboekje Seite 8 Aufgabe 1+2+3+5